De locatielijn is niet gelijk aan de locatie van de zender.
Als u zich boven de locatielijn bevindt, dan betekent dit niet dat u zich boven de zender bevindt,
die zich links of rechts van de locatielijn kan bevinden. U moet de voorste en achterste
locatiepunten vinden om de zender te vinden, zoals beschreven op de volgende pagina's.
De meest nauwkeurige tracering vereist het gebruik van drie locaties om de positie, koers en diepte van de
zender te bepalen. Een lijn die door FLP en RLP loopt, onthult de koers en de linker-/rechterpositie van de
zender. De LL bepaalt de positie van de zender wanneer de ontvanger correct is uitgelijnd tussen FLP en
RLP (op de lijn).
Geometrie van FLP, RLP en LL vanaf bovenaanzicht
(vogelaanzicht) en zijaanzicht
Zoals u kunt opmerken, bevinden RLP en FLP zich op dezelfde afstand van LL wanneer de zender zich
waterpas bevindt.
De lijn die in het vogelaanzicht met LL wordt aangeduid, suggereert dat de ontvanger een locatielijn zal
weergegeven wanneer deze in dit vlak wordt geplaatst. Om onnauwkeurige lokalisatie en potentieel
gevaarlijke omstandigheden te vermijden, is het noodzakelijk om eerst de voorste en achterste locatiepunten
te vinden. Vertrouw niet op het pieksignaal langs de locatielijn.
Als de verticale hoek van de zender wordt gewijzigd, zal de locatielijn een beetje voor of achter
de werkelijke positie van de zender zijn. Deze lichte verschuiving vooruit/achteruit zal met de
diepte toenemen (zie Bijlage C). In deze gevallen wordt de diepte, die op de ontvanger wordt
weergegeven, een geprojecteerde diepte.
DigiTrak Falcon F2 Handleiding
D
C
I
IGITAL
ONTROL
NCORPORATED
1. Vogelaanzicht (vanaf boven
gezien)
2. RLP
3. LL
4. Zender
5. FLP
6. Boorinstallatie
7. Boorpad
8. Zijaanzicht
9. Oppervlak van grond
39