Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Aanbevelingen Om Met Interferentie Om Te Gaan; Locatiepunten (Flp & Rlp) En Locatielijn (Ll) - DCI DigiTrak FALCON F2 Handleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

D
C
IGITAL  
ONTROL  
Als het gewenste diepte-/gegevensbereik in een gebied met rode vlag onvoldoende is, dan kunt u het bereik
vergroten door hier een andere frequentie-optimalisatie uit te voeren en deze koppelen aan een nieuwe band
speciaal voor gebruik op deze locatie met hoge interferentie. Als u dit doet, controleer deze locatie opnieuw
op interferentie door middel van de nieuw-geoptimaliseerde band. Gebruik de andere geoptimaliseerde band
(Up of Down) voor het niet-gemarkeerde gedeelte van de boring.

Aanbevelingen om met interferentie om te gaan

Als de informatie over de rol / verticale hoek onstabiel wordt of verloren gaar tijdens het boren of tijdens het
controleren van de rol / verticale hoek (zie vorig hoofdstuk), probeer dan een van het volgende:
Probeer de Max-modus.
l
Verplaats de ontvanger uit de buurt van de interferentiebron terwijl u
l
binnen het bereik van de zender blijft.
Scheid fysiek de ontvanger van zowel de passieve als actieve
l
interferentie om problemen die gerelateerd zijn aan interferentie te
verminderen of elimineren.
Schakel over naar de andere frequentieband van de zender.
l
Om interferentie op het externe display op te lossen, moet u ervoor
l
zorgen dat de telemetrie-antenne verticaal is en dat de voorzijde van
de ontvanger naar het externe display is gericht. Stel de ontvanger
en het externe display in zodat ze een verschillend telemetriekanaal
gebruiken. Een optionele telemetrie-antenne met uitgebreid bereik
kan sommige vormen van interferentie oplossen.
Vertrouw nooit alleen op de ontvanger voor de communicatie tussen de operator van de ontvanger en de
operator van de boor. Als er geen gegevens op het externe display worden weergegeven, moeten beide
operators met elkaar kunnen communiceren.
In omgevingen met extreme interferentie kan de signaalsterkte op de ontvanger beginnen te
knipperen en wordt er A (verzwakking) in de linkerbenedenhoek van de rolindicator
weergegeven. Dit zal ook optreden als de locator zich te dicht bij de zender bevindt (minder dan
1,5 m). Vertrouw niet op informatie over diepte, gegevens of locatie als de signaalsterkte
knippert en het A pictogram wordt weergegeven.
Locatiepunten (FLP & RLP) en Locatielijn (LL)
De Falcon-zender lokaliseert de zender door drie specifieke plaatsen in het magnetisch veld van de zender te
detecteren: het voorste locatiepunt (FLP) vóór de zender, het achterste locatiepunt (RLP) achter de zender
en de locatielijn boven de zender zelf. De twee locatiepunten kunnen niet door de ontvanger van elkaar
worden onderscheiden, aangezien deze gelijkaardige punten in het veld vooraan en achteraan van de zender
vertegenwoordigen (zie
Bijlage C
De locatielijn (LL) strekt zich 90° links en rechts van de zender (loodrecht) uit wanneer de zender zich in een
verticale hoek van 0% bevindt. Het vertegenwoordigt de locatie van de zender tussen FLP en RLP. Als we
de zender met een vliegtuig zouden vergelijken, dan zijn de vleugels de locatielijn.
38
I
NCORPORATED
op pagina68 voor meer informatie over het magnetisch veld van de zender).
Max-modus
Pagina 33
Off-Track lokaliseren
Pagina 48
Bovengrondse hoogte (HAG)
Pagina 17
Target Steering
Pagina 50
Frequentiebanden veranderen
Pagina 61
DigiTrak Falcon F2 Handleiding

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave