10.2.5 Netwerkstructuur
A6V10211076_l_nl_NL
De netwerkboom geeft de netwerkstructuur van een FS720-systeem weer.
Typen netwerkkoppeling
De ↑ stations van een brandmeldsysteem kunnen op onderstaande manier tot een
netwerk worden gemaakt:
●
↑ SAFEDLINK (↑ systeembus)
●
SAFEDLINK, uitgebreid Koppeling van een aantal SAFEDLINK-subnetten via
C-WEB/LAN (optisch werkend Ethernet)
●
Ethernet elektrisch (niet conform EN 54)
●
SAFEDLINK en Ethernet gemengd (niet conform EN 54)
Aansluittypen/functies
De stations in het netwerk kunnen de volgende aansluittypen/functies hebben:
●
↑ Standalone-station: zelfstandig station
●
↑ SAFEDLINK-station: Station in een SAFEDLINK-netwerk
●
↑ Router-station: Station in een SAFEDLINK-subnet, aangesloten op de C-
WEB/LAN
●
↑ Ethernet-station: Station in een Ethernet-subnetwerk waarop via SAFEDLINK
niet meer stations zijn aangesloten
●
↑ GAP-station: Station in een netwerk voor verbinding met een
↑ beheerstation(↑ client van het BACnet)
–
De GAP-station heeft tevens de functie van DHCP-server (configureerbaar)
–
De DHCP-server verstrekt automatisch - vanuit een gedefinieerde IP-
adresruimte - de IP-adressen aan de clients. Daarmee kan een pc
bijvoorbeeld lokale toegang krijgen.
●
Voor het GAP-station kan een route naar een externe IP-router worden
gedefinieerd.
Geavanceerde netwerkkoppeling
De ↑ geavanceerde netwerkkoppeling is de vereniging van meerdere SAFEDLINK-
subnetten via C-WEB/LAN, dat als optisch Ethernet in ringtopologie wordt
uitgevoerd.
De communicatie tussen de subnetten loopt via routerstations.
Particulier/extern netwerk
●
Particulier netwerk: Brandmeldinstallaties van het type FS720-hebben een
eigen bekabeling. De IP-adressen worden ontleend aan een gereserveerd
domein voor particuliere netwerken
●
Extern netwerk: brandmeldinstallaties kunnen als subnetten in een bestaande
IT-infrastructuur worden opgenomen.
●
De opname in een extern netwerk is niet conform EN 54.
Verbinding met managementstations
De verbinding tussen managementstations of andere subsystemen en het FS720-
subsysteem vindt plaats via BACnet/Ethernet.
Een managementstation wordt via de Ethernetinterface van het GAP verbonden
met het FS720-subsysteem. Elk afzonderlijk station, die gebruik wil maken van het
BACnet-protocol, moet via een ↑ licentiesleutel zijn vrijgegeven. De licentiesleutel
moet de functie BACnet voor beheerstations ondersteunen.
Meer informatie over de licentiesleutel vindt u in het document A6V10210362. Zie
hoofdstuk 'Aanvullend geldende documenten'.
Beschrijving van het systeem
Topologie
10
213 | 260