Belangrijk!
Hieronder staat beschreven wat er gebeurt wanneer u gegevens probeert op te slaan in een
geheugen als een cel geen gegevens bevat, als een cel tekst bevat of als ERROR verschijnt
voor een cel.
• Indien u gegevens toekent aan een variabele, treedt er een fout op.
• Indien u gegevens opslaat in het lijstgeheugen, bestandsgeheugen, matrixgeheugen of
vectorgeheugen, wordt 0 in de betreffende cel(len) geschreven.
u Voorbeeld: Kolomgegevens opslaan in het lijstgeheugen
1. Selecteer in een kolom het celbereik dat u wilt opslaan in het lijstgeheugen.
• Selecteer bijvoorbeeld A1:A10.
2. Druk op 6(g)3(STORE)2(LIST).
• Er verschijnt een scherm zoals rechts wordt
weergegeven. Bij de instelling "Cell Range" ziet u het
celbereik dat u hebt geselecteerd in stap 1.
3. Druk op c om "List[1~26]" te markeren.
4. Voer het lijstnummer (1 tot 26) in van het lijstgeheugen waar u de gegevens wilt opslaan en
druk vervolgens op w.
• Bij de volgende stap worden gegevens die momenteel zijn opgeslagen onder het
lijstgeheugennummer dat u hier hebt opgegeven, overschreven met de gegevens in het
celbereik dat u hebt opgegeven in "Cell Range".
5. Druk op 6(EXE) of de toets w om de gegevens op te slaan.
k Gegevens uit het geheugen oproepen in een spreadsheet
De volgende tabel geeft een overzicht van de oproepbewerkingen voor elk geheugentype.
Meer details over elke bewerking vindt u in de voorbeelden onder de tabel.
Geheugentype
Lijstgeheugen
(List 1 ~ List 26)
Bestandsgeheugen
(File 1 ~ File 6)
Matrixgeheugen
(Mat A ~ Mat Z)
U kunt gegevens vanuit een bepaald lijstgeheugen oproepen naar
een celbereik in een rij of kolom. Selecteer de eerste cel van het
bereik in een rij of kolom, druk op6(g)4(RECALL)1(LIST) en
geef het lijstnummer in op het scherm dat verschijnt.
De instelling "Move" van het instelscherm bepaalt of de gegevens
worden opgroepen in een kolomrichting of rijrichting (pagina 1-38).
U kunt gegevens vanuit een bepaald bestandsgeheugen
oproepen in de spreadsheet. Selecteer de cel voor de
linkerbovenhoek van de opgeroepen gegevens en druk
vervolgens op 6(g)4(RECALL)2(FILE). Geef vervolgens het
bestandsgeheugennummer in op het scherm dat verschijnt.
U kunt gegevens vanuit een bepaald matrixgeheugen oproepen
in de spreadsheet. Selecteer de cel voor de linkerbovenhoek
van de opgeroepen gegevens en druk vervolgens op
6(g)4(RECALL)3(MAT). Geef vervolgens de matrixnaam in
op het scherm dat verschijnt.
9-35
Oproepbewerking