BEDIENING VAN DE KOPLAMPEN
Voertuigen met koplampen
De koplampschakelaar (3) bevindt zich op het instrumentenpaneel rechts van de stuurkolom (Figuur 9 ofFiguur
10). Druk op de kant van de schakelaar met het koplampsymbool om de koplampen in te schakelen en druk op de
andere kant om ze uit te schakelen.
OPMERKING: Benzinevoertuigen: Langdurig gebruik van de koplampen zonder dat de motor draait of als de motor
stationair draait, zal de accu ontladen.
WAARSCHUWINGSLAMPJE LAAG OLIEPEIL
Uitsluitend voor benzinevoertuigen
Het benzinevoertuig is uitgerust met een waarschuwingslampje voor een laag oliepiel (4) op het instrumentenpaneel
net boven de stuurkolom (Figuur 9). Wanneer het waarschuwingslampje brandt, moet u het oliepeil controleren
en naar behoefte olie aan de motor toevoegen alvorens het voertuig verder te gebruiken. Zie de volgende
VOORZICHTIG.Het voertuig mag nooit worden gebruikt zolang het waarschuwingslampje voor een laag oliepeil blijft
branden. Als het waarschuwingslampje aan en uit gaat, mag het voertuig worden gebruikt, maar moet er zo snel
mogelijk olie worden toegevoegd. Indien het oliepeil goed is maar het waarschuwingslampje blijft branden, moet u het
voertuig door een geschoolde monteur laten nakijken.
VOORZICHTIG
• Als u de olie niet onmiddellijk bijvult zodra het waarschuwingslampje voor laag oliepeil gaat branden,
kan dit onomkeerbare schade aan de motor veroorzaken..
BRANDSTOFMETER/URENTELLER
Uitsluitend voor benzinevoertuigen
Het benzinevoertuig is uitgerust met een brandstofmeter/urenteller (5) op het instrumentenpaneel (Figuur 9). Met de
brandstofmeter kan de bestuurder het brandstofniveau in het voertuig controleren. De urenteller moet worden gebruikt
door een geschoolde monteur om het voertuiggebruik na te gaan en te bepalen of periodieke onderhoudsprocedures
vereist zijn. zie Periodiek onderhoudsschema op pagina 47.
WAARSCHUWINGSLAMPJE ACCU
Uitsluitend voor elektrische voertuigen
Elektrische voertuigen hebben een waarschuwingslampje (4) dat zich in het dashboard bevindt (boven de stuurkolom),
en dat, wanneer het voertuig wordt gebruikt, wijst op een lage accuspanning of, wanneer het voertuig wordt
geladen, verwijst naar een laadprobleem.(Figuur 10). Het waarschuwinglampje van de accu wordt bestuurd door
de boordcomputer.
Als het voertuig wordt gebruikt, gaat het waarschuwingslampje branden en blijft het branden indien:
• De batterijspanning onder 48 zakt wanneer de accu's niet worden belast (het voertuig is gestopt en er zijn geen
acccessoires ingeschakeld).
• De accuspanning is tot minder dan 25% van de nominale spanning gedaald.
Als het waarschuwingslampje gaat branden wanneer het voertuig in werking is, is er nog voldoende vermogen om het
voertuig ongeveer 30 minuten te gebruiken. Het voertuig moet echter wel zo snel mogelijk worden opgeladen. Als het
waarschuwingslampje brandt en het voertuig niet nog 30 minuten gebruikt kan worden, moet u uw dealer/distributeur
van Club Car het voertuig laten controleren op eventuele problemen met de accu of het elektrische systeem.
Als de accu's onvolledig zijn opgeladen doordat 1) de gelijkstroomkabel ontkoppeld is, 2) de aansluiting van de lader
op het stroomnet is onderbroken 3) de automatische oplader na 16 uur werking automatisch is uitgeschakeld 4) de
oplader defect is, of 5) de verkeerde oplader is gebruikt, zal het waarschuwingslampje de volgende indicatie geven:
Voertuigbediening en controlelampjes
Turf/Carryall-voertuig Handleiding voor de eigenaar
27