2 - CONTROLES VOORAF
Controles voorafgaand aan de inbedrijfstelling
Vóór de opstart van het koelsysteem moet de gehele installatie, inclusief het koelsysteem worden vergeleken met de
installatietekeningen, maatschetsen, systeem leidingwerk en instrumentatie tekeningen en de elektrische schema's.
Houd u tijdens deze controles aan de nationale verordeningen. Raadpleeg de norm EN 378 als volgt indien de nationale voorschriften
geen details bevatten:
Externe visuele installatiecontroles:
■ Zorg ervoor dat de machine is gevuld met koudemiddel. Controleer op het typeplaatje dat de 'vloeistof welke wordt getranspoteerd'
R410A is en niet stikstof.
■ Vergelijk de totale installatie met de koelsysteem- en elektrische schema's.
■ Controleer of alle onderdelen voldoen aan de ontwerpspecificaties.
■ Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen en documenten die verstrekt zijn door de fabrikant (maatschetsen, leidingen- en
instrumentenschema (PID), verklaringen, enz.) om te voldoen aan de voorschriften, aanwezig zijn.
■ Controleer of alle beveiligingen en milieubeschermende voorzieningen en maatregelen, die door de fabrikant zijn geleverd om
te voldoen aan de regelgeving, aanwezig en in orde zijn.
■ Verifieer dat alle documenten voor drukvaten, certificaten, naamplaten, dossiers, handleidingen, verstrekt door de fabrikant om
te voldoen aan de voorschriften, aanwezig zijn.
■ Controleer of de toegangsroute tot het apparaat en de vluchtwegen vrij zijn.
■ Controleer of de ventilatie in de technische ruimte toereikend is.
■ Controleer of de koudemiddeldetectoren aanwezig zijn.
■ Controleer de instructies en richtlijnen ter voorkoming van het opzettelijk verwijderen van koudemiddelgassen die schadelijk
zijn voor het milieu.
■ Controleer de montage van de aansluitingen.
■ Controleer de steunen en bevestigingsmiddelen (materialen, ligging en aansluiting).
■ Controleer de kwaliteit van lassen en andere verbindingen.
■ Controleer de bescherming tegen mechanische beschadigingen.
■ Controleer de bescherming van bewegende delen.
■ Controleer de toegankelijkheid voor onderhoud of reparaties en voor het controleren van de leidingen.
■ Controleer de status van de ventielen.
■ Controleer de kwaliteit van de warmte-isolatie en de dampschermen.
■ Zorg ervoor dat de positie van de condensaatafvoerleiding ontluchting mogelijk maakt en of de aansluitingen geschikt zijn voor
het gebruikte water.
■ Voorkom een gemeenschappelijke route van de hoofdstroombedrading en andere machinebedrading van de klant, met name
voor langere bedradingen (> 200 mm).
NL-9
DYNACIAT™ LG/LGN