Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Oliefilters Vervangen; Koelmiddelcyclus; Elektrisch Systeem - Daikin DWSC Vinrage C Series Handleiding Voor Installatie, Gebruik En Onderhoud

Inhoudsopgave

Advertenties

Tabel 10 - Bovenste limiet voor slijtagemetalen en vocht in polyolesteroliën in centrifugaalkoelers van Daikin
Elementen
Aluminium
Koper
IJzer
Vocht
Silica
TAN (Total Acid Number)
Legende acties
1)
Neem opnieuw een monster na 500 bedrijfsuren.
a)
Als het gehalte met minder dan 10% is toegenomen, ververs dan de olie en vervang het oliefilter en neem opnieuw een monster op
normaal interval (doorgaans jaarlijks).
b)
Als het gehalte met 11% - 24% is toegenomen, ververs dan de olie en vervang het oliefilter en neem opnieuw een monster na nog e ens
500 bedrijfsuren.
c)
Als het gehalte met meer dan 25% is toegenomen, inspecteer dan de compressor op de oorzaak.
2)
Neem opnieuw een monster na 500 bedrijfsuren.
a)
Als het gehalte met minder dan 10% is toegenomen, vervang dan de filterdroger en neem opnieuw ee n monster op normaal interval
(doorgaans jaarlijks).
b)
Als het gehalte met 11% - 24% is toegenomen, vervang dan de filterdroger en neem opnieuw een monster na nog eens 500 bedrijfsuren.
c)
Als het gehalte met meer dan 25% is toegenomen, controleer dan op waterlekken.
3)
Als het TAN kleiner is dan 0,10, is het systeem veilig voor wat de zuurtegraad betreft.
a)
Voor een TAN tussen 0,10 en 0,19, neemt u opnieuw een monster na 1000 bedrijfsuren.
b)
Voor een TAN boven 0,19, ververst u de olie, vervangt u het oliefilter en de filterdroger en neemt u opnieuw een monster op het normaal
interval.
8.2.2

Oliefilters vervangen

Daikin-koelers staan altijd onder positieve druk en lekken geen vervuilde vochtige lucht in het koelmiddelcircuit, zodat de olie dus niet jaarlijks moet
worden ververst. Een jaarlijke controle van de olie in een laboratorium is aanbevolen om de algemene toestand van de compressor te controleren.
CE 079 en grotere compressoren - Het oliefilter in deze compressoren kan eenvoudig worden vervangen door de filterholten te isoleren. Sluit de
serviceklep van de olieafvoerleiding aan de oliepomp (aan het filter bij CE126). Verwijder het filterdeksel; er kan wat schui m geproduceerd worden
maar de terugslagklep zal lekkage van andere compressorholten beperkt houden. Vervang het filter en plaats het filterdeksel terug met een nieuwe
pakking. Open de klep in de pompafvoerleiding en ontlucht de holte van het oliefilter.
Wanneer de machine weer gebruikt wordt, moet u het oliepeil controleren om te zien of het systeem nog voldoende olie bevat.
8.2.3

Koelmiddelcyclus

Voor het onderhoud van de koelmiddelcyclus dient u een logboek van de bedrijfsomstandigheden bij te houden en te controleren of de unit de juiste
hoeveelheid olie en koelmiddel bevat.
Noteer bij elke inspectie de oliedruk, aanzuigdruk, persdruk en temperatuur van het condensorwater en gekoeld water.
Meet de temperatuur van de aanzuigleiding bij de compressor minstens één keer per maand. Wanneer u hiervan het verzadigde
temperatuurequivalent van de aanzuigdruk aftrekt, levert dit de aanzuigoververhitting op. Extreme veranderingen in onderkoelen en/of oververhitten
over een bepaald tijdsverloop wijzen op een verlies van koelmiddel of een mogelijke slijtage of defect van de expansiekleppen. Een goede instelling
van oververhitting is 0.7 °C (0 tot 1 °F) bij vollast. Het kan moeilijk zijn om zo een klein temperatuurverschil te meten. Een andere manier i s de
compressorpersoververhitting te meten, het verschil tussen de echte perstemperatuur en de verzadigde perstemperatuur. De persoververhitting moet
tussen 5 en 8 °C (tussen 9 en 15 °F) liggen bij vollast. De vloeistofinspuiting moet worden gedeactiveerd (door de klep in de toevoerleiding te sluiten)
wanneer u de perstemperatuur meet. De oververhitting zal lineair toenemen tot 30 °C (55 °F) bij 10% last. Het MicroTech-interfacepaneel kan alle
oververhittings- en onderkoelingstemperaturen weergeven.
8.2.4

Elektrisch systeem

Het onderhoud van het elektrisch systeem omvat de algemene handelingen voor het schoon houden van de contacten, de aanscherping van de
aansluitingen en de controle van de onderstaande specifieke items:
1.
Controleer de door de compressor opgenomen stroom en vergelijk met de RLA-waarde op het typeplaatje. Normaal zal de werkelijk opgenomen
stroom lager liggen aangezien de waarde op het typeplaatje voor werking onder vollast geldt. Controleer ook alle amperages van de pomp- en
ventilatormotor en vergelijk ze met de waarden op het typeplaatje.
2.
Inspecteer of de olieverwarming werkt. De verwarmingen zijn van het cassettetype en kunnen worden gecontroleerd met een ammeter. Ze
moeten worden ingeschakeld wanneer het stuurcircuit stroom krijgt, wanneer de olietemperatuursensor warmte vraagt en wanneer de
compressor niet draait. Wanneer de compressor draait, zijn de verwarmingen uitgeschakeld. Het scherm Digital Output en het tweede scherm
View op het paneel van de operatorinterface geven allebei aan wanneer de verwarmingen ingeschakeld zijn.
3.
Activeer minstens één keer om de drie maanden alle beveiligingen en controleer hun activeringspunten. Het activeringspunt van een bediening
kan veranderen naarmate het verslijt; dit moet worden gedetecteerd zodat de bedieningen kunnen worden bijgesteld of vervangen. Controleer
of pompvergrendelingen en stromingsschakelaars het besturingscircuit onderbreken wanneer zij worden geactiveerd.
4.
Inspecteer en maak de contactors in de motorstarter om de drie maanden schoon. Draai alle aansluitpunten vast.
5.
Controleer de weerstand naar aarding van de compressormotor en noteer ze om de zes maanden. Deze registratiegegevens bieden een
overzicht van de slijtage van de isolatie op. Een waarde van 50 Mohm of minder wijst op een mogelijk defect in de isolatie of vocht en moet
verder worden onderzocht.
D-EIMWC003H02-18_04NL - 40/73
Bovenlimiet (ppm)
50
100
100
150
50
0,19
Actie
1
1
1
2 &3
1
3

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Dwdc vintage c seriesDwsc vintage c seriesDwsc seriesDwsc

Inhoudsopgave