15 AANSLUITINGEN
De aanwijzingen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de klemnum-
mering van de regelaar.
Bij inbouw in het paneel van de ketel of in een schakelkast, enz. wijkt
de klemnummering af. Gebruik daarom in dat geval de bijbehorende aansluit-
schema's.
In- en uitgangen voor voelers en signalen die geen functie hebben in de installatie
mogen niet worden gebruikt. De regelaar zal dan ook de bijbehorende symbolen
en de bijbehorende temperaturen niet in de display laten zien. De stooklijn van
een niet gebruikte cv-groep moet op 0 gezet en het verwarmingsprogramma op
UIT"
gezet worden.
Bij inductieve lasten (relais, pomp- en mengklep motoren enz.) kan ontstoring met
behulp van een RC-filter over de spoelen aan te bevelen zijn.
(Aanbevolen waarde: 0,047 mF/100W, 250VAC)
Waarschuwing: Let erop, dat alvorens te beginnen met bedraden, alle
leidingen spanningsvrij gemaakt zijn. Voor het aansluiten of losnemen
van stekers moet eerst de spanning afgeschakeld worden. Raak nooit
de draden en de contactlippen van de regelaar aan.
Bedrading van voelers, afstandsbedieningen, databus, enz. naar de regelaar moet
ruimtelijk gescheiden van sterkstroombedrading geïnstalleerd worden.
15.1 Interface beveiligingsautomaat
Voor communicatie met de beveiligingsautomaat is een interface nodig. Deze is
vaak al in de ketel ingebouwd. De bedrading van de interface, beveiligingsauto-
maat, buiten-, boiler- en ketelcascadevoeler moet worden uitgevoerd volgens de
meegeleverde bedradingsschema's.
Aansluitsteker
P11
Afb 43. Aansluitprincipe regelaar, interface, beveiligingsautomaat
Interface
56
rematic
2945 C3 K
Beveiligings-
automaat
®