11.3 Inschakelpercentage voor de volgende ketel (parameter 5-2)
Deze instelwaarde bepaalt, bij welk deellastpercentage van de laatst in bedrijf
gekomen ketel de volgende ketel in bedrijf moet komen. De vaste instelwaarde voor
de eerste ketel is 0%
.
11.4 Minimale retourtemperatuur (parameter 5-3)
De retourtemperatuur bewaking is voor de geselecteerde ketel actief, als de instel-
waarde groter dan 0 is. Menggroepen worden pas vrijgegeven, als de retourtempe-
ratuur boven de ingestelde waarde stijgt.
Deze parameter is niet actief voor ketels die als FA. geprogrammeerd zijn.
11.5 Minimale ventilatortoerental bij uitgeschakelde ketel (parameter 5-4)
Per modulerende ketel is het minimale ventilatortoerental instelbaar in % van het
vollasttoerental.
0 = UIT, d.w.z. de ventilatorfunctie bij afgeschakelde brander is niet gewenst.
11.6 Wijze van retourtemperatuur bewaking (parameter 5-5)
De wijze van retourtemperatuur bewaking wordt per ketel ingesteld.
De betekenis van de instelling is als volgt:
0=
U0...U5 overeenkomstig de ketelgroep.
1=
Retourtemperatuur bewaking m.b.v. de cv-mengkleppen.
Tijdens het stookseizoen loopt de ketelpomp U w onafgebroken.
2=
Retourtemperatuur bewaking m.b.v. de cv-mengklep zonder ketelpomp U w .
De regelaar rekent een variabele minimaalbegrenzing van de aanvoertem-
peratuur voor de ketel of de cascade uit, gebaseerd op de ingestelde
waarde voor de minimale retourtemperatuur (parameter 5-3). Hoe lager
de gemeten retourtemperatuur is, des te hoger is de vereiste minimale
aanvoertemperatuur van de ketel TK min .
3=
De groene cv-groep wordt gebruikt voor de retourtemperatuur bewaking
met retourmengklep M r en ketelpomp U w . De bediening en display voor
de groene groep worden met uitzondering van de temperatuuraanduiding
geblokkeerd.
47