4=
De groene cv-groep wordt gebruikt voor de retourtemperatuur bewaking
met retourmengklep M r , echter zonder ketelpomp U w . De bediening en
display voor de groene groep worden met uitzondering van de tempera-
tuuraanduiding geblokkeerd. De regelaar rekent een variabele minimaal
begrenzing van de aanvoertemperatuur voor de ketel of cascade uit,
gebaseerd op de ingestelde waarde voor de minimale retourtemperatuur
(parameter 5-3). Hoe lager de gemeten retourtemperatuur is, des te hoger
is de vereiste minimale aanvoertemperatuur TK min van de ketel.
5=
Retourtemperatuur bewaking alleen met ketelpomp U w . De pomp U w
schakelt uit bij het bereiken van de minimale retourtemperatuur TR min . Er
wordt geen retourmengklep M r gebruikt.
6=
Gemeenschappelijke retourtemperatuur bewaking voor een ketelgroep
met retourmengklep M r en ketelpomp U w . Deze functie werkt ook na
volgordeomschakeling.
11.7 Toewijzing van de relaisuitgangen (parameter 5-6)
Als relaiscontacten gebruikt worden voor het schakelen van ketels, moeten deze
aan een regelaar toegewezen worden.
De instellingen hebben de volgende betekenis: --- = geen relaisfunctie
11.8 Volgordeomschakeling van de ketels in de groepen 1 en 3 (parameter 5-7)
OFF
ON
10 ... 999
11.9 P-bereik (proportioneel bereik) (parameter 5-8)
Het P-bereik bepaalt, bij welke afwijking tussen gewenste- en gemeten waarde
100% vermogen door de regelaar gevraagd wordt (instelbereik van 5 tot 30).
Een kleine instelwaarde geeft bij een bepaalde afwijking een grote vermogensver-
andering. De ketelcascade reageert snel.
Een grote instelwaarde geeft bij een bepaalde afwijking een geringere vermogens-
verandering. De ketelcascade reageert langzaam. De fabrieksinstelling voldoet in
vrijwel alle gevallen.
= voortdurend voorwaarts bedrijf
= voortdurend omgekeerd bedrijf
= volgordeomschakeling na het ingestelde aantal uren
M = relaisfunctie op de Master
F1 = relaisfunctie op Slave 1
F2 = relaisfunctie op Slave 2
F3 = relaisfunctie op Slave 3
F4 = relaisfunctie op Slave 4
48
®
rematic
2945 C3 K