9.1.2 Corrigeren van de stooklijn
Tabel 16.
9.1.3 Gelijkmaken van de gewenste- en gemeten temperatuurwaardes
De gewenste waarde wordt door de gebruiker met de toets
ingesteld in °C ruimtetemperatuur. Ook bij juiste instelling van de
stooklijn (steilheid
tussen de met een thermometer in de ruimte gemeten (werkelijke temperatuur-
waarde) en de ingestelde ruimtetemperatuur (gewenste temperatuurwaarde). Met
de verschuiving van het voetpunt (toets
elkaar gelijk gemaakt worden.
Tabel 17.
Door verhoging respectievelijk verlaging van de instelwaarde wordt de ruimtetem-
peratuur aangepast.
Per 5°C instellingsverandering wordt de ruimtetemperatuur
- bij vloerverwarming
- bij radiatorverwarming
hoger respectievelijk lager.
9.2 Maximaalbegrenzing aanvoertemperatuur (parameter 3-1)
De aanvoertemperatuur voor verwarming wordt begrensd op de ingestelde waarde.
Deze begrenzingswaarde geldt voor de gekozen verwarmingsgroep respectievelijk
voor de cascadetemperatuur.
Deze instelling dient niet als veiligheidsfunctie!
Bij vloerverwarming is bovendien een aanlegthermostaat voor-
geschreven.
) kunnen, afhankelijk van de installatie, afwijkingen voorkomen
ongeveer 2 °C
ongeveer 1°C
) kunnen de waardes aan
36
®
rematic
2945 C3 K
en