Ophanging - Controle
1. Controleer de bouten van de ophanging. Draai de
ophangingsbouten aan, zo nodig, tot op 240 ± 30
N•m.
2. Controleer op lekken bij aansluitingen van de
slangen van de stuurbekrachtiging.
3. Verwijder eventueel vuil van de ophanging of de
stuuras.
Stuurmechanisme - Controle,
smeren
1. Smeer de fuseepennen van de stuuras, in totaal
vier stuks, twee rechts en twee links.
2. Smeer de fuseekogels, in totaal vier stuks, twee
rechts en twee links.
3. Controleer het stuurmechanisme op versleten of
losse onderdelen. Verwijder eventueel vuil en
afval.
-159-
Hoofdstuk Onderhoud