A - DAGELIJKS CONTROLES
A1 - REMEFFICIËNTIE
Met de stuurarm in de zones (1) en (3) (fig A1) moet de elektromagnetische rem het
aandrijfwiel vergrendelen
A2 - SLIJTAGESTAAT VAN DE WIELEN EN DE ROLLEN
Het wiel van de motor bovenwagen, het steunwiel evenals de achterrollen mogen geen tekenen van slijtage of sneden vertonen
A3 - SPANNING VAN DE KETTING
Nadat u de vorken of het werktuig in de onderste positie heeft geplaatst, moet de ketting strak staan ; voer een visuele controle
uit van de spanning
A4 - WERKING VAN HET HYDRAULISCH SYSTEEM
Druk op iedere knop voor stijgen/dalen die zich op de stuurarm bevindt, de vork of het werktuig moet soepel en zonder haperen
naar beneden en naar boven gaan Schokken tijdens het dalen kunnen door de aanwezigheid van lucht in het hydraulische circuit
worden veroorzaakt
A5 - WERKING VAN HET CONTACTSLOT
Het sleutelcontact beoogt het gebruik van de stapelaar door onbevoegden te voorkomen Zet het contact met de sleutel uit, de
niveau-indicator van de batterijlading gaat uit ; verwijder vervolgens de sleutel Activeer de knoppen omhoog/omlaag ; de vork of
het werktuig moet stil blijven staan
A6 - NIVEAU VAN DE ACCU DING
Controleer het acculaadniveau Als twee rode leds beurtelings knipperen, moeten de accu's worden opgeladen
A7 - NETKABEL
Controleer of de ingebouwde lader niet is aangesloten op het net en of de kabel goed is opgeborgen met de stekker in het valse
stopcontact Een veiligheidssysteem voorkomt dat de stapelaar wordt gebruikt als deze niet in het valse stopcontact zit
2012.12
Onderhoud - STACKY
CONTROLEREN
A1
CONTROLEREN
CONTROLEREN
CONTROLEREN
CONTROLEREN
CONTROLEREN
CONTROLEREN
3-9