Inhoudsopgave
Advertenties
- Zich vooraf vertrouwd maken met de zone waarin men moet gaan werken met de stapelaar,
- Controleren of de bedrijfsremmen naar behoren werken,
- De snelheid van de belaste stapelaar moet worden aangepast aan de
omstandigheden van de interne circulatie,
- Rustig en soepel rijden en een rijstijl aanwenden die aangepast is aan de plaatselijke
gebruiksomstandigheden (aard van de grond, belasting van de stapelaar),
- De bediening voor het heffen of laten zakken van de arm niet gebruiken als de
stapelaar in beweging is,
- Vertragen bij bochten, smalle doorgangen en klapdeuren evenals in alle zones waar
het zicht beperkt is,
- Altijd en immer de snelheid onder controle houden,
- Geleidelijk remmen zonder schokken,
- De stapelaar niet verlaten met een opgeheven lading (fig F3),
- Altijd in de rijrichting kijken en ervoor zorgen dat de zichtbaarheid op het traject
altijd optimaal is,
- Om obstakels heen rijden en daarbij een veiligheidsmarge voorzien,
- Op een helling, moet de bediener zich altijd voor de stapelaar bevinden,
- Hellingen mogen niet loodrecht op de as van de helling worden genomen,
- Maak nooit rechtsomkeer op een helling
De bediener mag de stapelaar niet bewegen als de vork of het gereedschap zich
omhoog bevindt, geladen of niet (fig F4)
De bediener mag de stapelaar niet verplaatsen terwijl de lading over een persoon heen
beweegt (fig F5)
INSTRUCTIES
- Altijd rijden met de stapelaar met de vork of het werktuig in de vervoersstand,
dat wil zeggen op 150 mm van de grond,
- Zet de stuurarm in het besturingsgebied (2) (fig F6) door de elektrische beveiliging te
ontgrendelen,
- De oriëntatie van de stuurarm bepaalt de richting van de stapelaar,
- Om de stapelaar te verplaatsen, moet deze de bediener volgen,
- Druk geleidelijk één van de vlinderschakelaars naar beneden of naar boven
(1) (fig F7) volgens de gekozen rijrichting
De stapelaar is uitgerust met een elektronische snelheidsregeling waarbij de snelheid
geleidelijk toeneemt in functie van de hoekstand van de vlinderschakelaar
- Laat om de stapelaar te remmen de vlinderschakelaar los ; deze keert dan terug naar
de neutrale stand en stopt geleidelijk de stapelaar,
- Om de stapelaar te stoppen, de stuurarm volledig naar beneden of omhoog brengen
(1) (fig F6) of (3) (fig F6), dit activeert de elektrisch gestuurde rem
De stuurarm keert automatisch terug naar verticale positie wanneer deze wordt
losgelaten De parkeerrem wordt dan geactiveerd en de stapelaar stopt onmiddellijk
Het einde van de stuurarm is voorzien van een beveiliging tegen verplettering
(2) (Fig F7) die de bediener beschermt door het omkeren van de rijrichting van de
stapelaar wanneer deze wordt ingedrukt De stapelaar stopt pas wanneer de druk op de
beveiliging stopt of na 5 seconden Dit is alleen geldig wanneer de stapelaar naar voren
beweegt
Deze knop met vorm van een schildpad (3) (fig F7) laat toe om de stapelaar te
verplaatsen bij lage snelheid Deze functie is zeer nuttig bij het manoeuvreren in
beperkte omgevingen Wanneer deze knop wordt ingedrukt, wordt de stapelaar
verplaatst bij 30% van de nominale snelheid Deze functie kan onafhankelijk
van de positie van de stuurarm (rem of start) worden gebruikt
- Houd de noodknop (3) ingedrukt (fig F7),
- Druk de vlinderschakelaar naar beneden of naar boven (1) (fig F7) volgens
de gekozen rijrichting
1-10
Veiligheidsvoorschriften - STACKY
F3
F4
F5
F6
F7
3
1
1
2
2012.12
Advertenties
Hoofdstukken
Inhoudsopgave
