symbool op het multifunctio-
4
neel display weergegeven.
62
Handmatige bediening
van het licht bij
ingeschakelde automaat
Als de toets van het dagrijlicht
wordt ingedrukt, wordt het dag-
rijlicht uitgeschakeld en worden
het dimlicht en het stadslicht
voor ingeschakeld (bijv. bij het
z
inrijden van tunnels, als het au-
tomatische dagrijlicht vanwege
het omgevingslicht vertraagd
reageert). Als het dagrijlicht
wordt uitgeschakeld, wordt de
extra koplamp weer ingescha-
keld.
Als de toets voor het dagrij-
licht opnieuw wordt ingedrukt,
wordt het automatische dag-
rijlicht weer geactiveerd, d.w.z.
het dagrijlicht wordt weer in-
geschakeld als er voldoende
omgevingslicht aanwezig is.
Alarmknipperlichten
Alarmknipperlichten
bedienen
Contact inschakelen (
OPMERKING
De alarmknipperlichten belasten
de accu. De waarschuwingsknip-
perlichten slechts voor een be-
perkte tijdsduur inschakelen.
Toets 1 bedienen om de
alarmknipperlichten in te
schakelen.
Algemeen waarschuwings-
lampje knippert rood.
Richtingaanwijzercontrole-
52).
lampje knippert groen.
Het contact kan worden uitge-
schakeld.
Contact inschakelen en toets 1
opnieuw bedienen om de
alarmknipperlichten uit te
schakelen.
Het algemene waarschuwings-
lampje en richtingaanwijzercon-
trolelampje gaan uit.
Richtingaanwijzers
Richtingaanwijzer
bedienen
Contact inschakelen (
52).