2.6.3.3 Watertemperatuur
De warmtepomp WPF kan worden gebruikt
bij waterintredetemperaturen tot + 7 °C.
Indien rekening moet worden gehouden met
dit soort temperaturen, bijvoorbeeld nadat
sneeuw is gesmolten, dan mag er niet continu
water met temperaturen van minder dan
4 °C naar de retourbron worden toegevoerd
(DIN 8900 deel 2).
2.6.3.4 Filter
Als het bronwater een verhoogd gehalte aan
vaste stoffen (zand, fijne slib etc.) meevoert,
dan moeten er bezinkputten worden
geïnstalleerd, omdat anders de verdamper
verstopt kan raken. Door de
aansluitkoppelingen te verwijderen kan de
verdamper worden gespoeld (zie par. 2.9.2.1).
2.6.3.5 Aansluiting
Om geruis zoveel mogelijk te vermijden dient
het warmtebroncircuit op de warmtepomp
te worden aangesloten met
– flexibele drukslangen bij een brondiepte
tot max. 8 m
– vacuümbestendige trillingsdempers bij een
brondiepte van meer dan 8 m (bestelnr.
zie hfdst. 2.2).
2.6.3.6 Controle van de volumestroom
(uitvoeren bij eerste inbedrijfname van de
warmtepomp)
De aanvoer- en retourtemperatuur aan de
zijde van de warmtebron meten. Hiervoor
aan de aansluitleidingen van de warmtepomp
onder de warmte-isolatie het
temperatuurverschil vaststellen op grond van
de beide meetwaarden. De grafiek (afb. 13)
geeft de temperatuurspreiding weer bij de
nominale volumestroom.
Bij toepassing van de WPF als water/
water-warmtepomp is parameter 10
van de inbedrijfnamelijst op de WPM op „1"
ingesteld. Bij temperaturen lager dan
7 °C wordt de warmtepomp uitgeschakeld
door de vorstbeveiliging. In elk geval moet
de bronvoeler op de WPM zijn
aangesloten.
De broningangstemperatuur kan worden
afgelezen op het display van de WPM onder
de installatieparameter Info Temp
(parameter 16).
2.6.4 Installeren van de
warmtebroninstallatie voor WPF met
warmtebron brine.
De warmtebroninstallatie voor de brine/
water-warmtepomp moet worden uitgevoerd
volgens de ontwerpgegevens van Stiebel
Eltron.
Toegestane brine: – Ethylenglykol
– Propylenglykol
– warmtemedium vlg. par.
2.2 (speciale accessoires).
2.6.4.1 Circulatiepomp en benodigde
volumestroom
Voor het brinetransport dient een
circulatiepomp met ingegoten wikkelingen te
worden gebruikt, ter vermijding van
aardsluiting door condenswater in het
24
elektrisch pompgedeelte
(koudwateruitvoering).
De circulatiepomp dient in overeenstemming
met de installatiespecifieke omstandigheden
ontworpen te worden, d.w.z. er dient
rekening gehouden te worden met de
nominale volumestroom en de drukverliezen
(zie „Technische gegevens" pag. 17).
Bij elke mogelijke brinetemperatuur moet
gegarandeerd zijn dat de volumestroom
groot genoeg is, d.w.z.:
– nominale volumestroom bij
brinetemperatuur 0 °C met een tolerantie
van + 10 %.
2.6.4.2 Aansluiting en brinevulling
Alvorens de warmtepomp wordt
aangesloten, dient het broncircuit op
dichtheid gecontroleerd en grondig
doorgespoeld te worden.
Bepaal het volume van het broncircuit. Het
brinevolume in de warmtepomp kan met
behulp van de onderstaande tabel vastgesteld
worden.
Warmtepomp
Brinevolume
WPF 5 (S)
WPF 7 (S)
WPF 11
WPF 13
Het totale volume komt overeen met de
benodigde brinehoeveelheid, die moet
bestaan uit 33 vol. % onverdund Ethylenglykol
en 67 vol. % water.
Mengverhouding
1 eenheid onverdund Ethylenglykol met 2
eenheden water (max. chloridegehalte van
het water 300 ppm) vermengen en pas dan
de installatie hiermee vullen.
Temperatuurspreiding bij nominale volumestroom
Afb. 13
Brineconcentratie controleren.
De dichtheid van het Ethylenglykol-
watermengsel vaststellen (b.v. met
areometer). Aan de hand van de gemeten
dichtheid en temperatuur kan de aanwezige
concentratie van de grafiek (afb. 14) worden
afgelezen.
De genoemde capaciteitsgegevens
hebben betrekking op het
Ethylenglykol. Bij toepassing van
Propylenglykol wijken de genoemde
capaciteitsgegevens (zie „Technische
gegevens") enigszins af.
Om geruis zoveel mogelijk te vermijden,
dient het broncircuit met flexibele
drukslangen op de warmtepomp te worden
aangesloten (bestelnr. zie par. 2.2).
2.6.4.3 Controle van de volumestroom
(uitvoeren bij eerste inbedrijfname
warmtepomp)
De aanvoer- en retourtemperatuur aan de
bronzijde meten. Hiervoor aan de
aansluitleidingen van de warmtepomp, onder
de isolatie, op grond van de beide
meetwaarden het temperatuurverschil
5,84 l
vaststellen. De grafiek (afb. 13) geeft de
6,45 l
temperatuurspreiding weer bij de nominale
volumestroom.
7,06 l
7,06 l
Bij toepassing van de WPF als brine/
water-warmtepomp moet op de
WPM parameter 10 van de
inbedrijfnamelijst worden ingesteld op „0",
omdat de warmtepomp anders bij
temperaturen lager dan 7 °C door de
vorstbeveiliging wordt uitgeschakeld.
De broningangstemperatuur kan worden
afgelezen op het display van de WPM
onder de installatieparameter Info Temp.