2.7 Eerste inbedrijfname
De eerste inbedrijfname van het toestel en de instruering van de operator mogen alleen door een erkende installateur plaatsvinden.
De WPF dient volgens deze gebruiks- en montageaanwijzing in bedrijf te worden gesteld.
Voor de inbedrijfname kan men onze servicedienst om kostenloze ondersteuning vragen.
Vóór de inbedrijfname dienen de volgende punten gecontroleerd te worden:
Verwarmingsinstallatie
!
Is de verwarmingsinstallatie op de juiste druk gevuld en de snelontluchter geopend?
!
Temperatuurvoelers
Zijn de buitenvoeler en de retourvoeler (in combinatie met bufferreservoir) op de juiste manier aangesloten en geplaatst?
Netaansluiting
!
Is de netaansluiting vakkundig gerealiseerd?
Het draaiveld op de aansluiting WP (net) is juist, wanneer bij het aanbrengen van de spanning op de aansluiting WP (net) de rode diode van
het fasecontrolerelais brandt.
Brandt de rode diode van het fasecontrolerelais niet, dan start de warmtepomp niet op.
Daarna het systeem tot de maximale bedrijfstemperatuur verwarmen en nogmaals ontluchten.
Let bij vloerverwarming op de maximale systeemtemperatuur.
2.7.1 Inbedrijfname WPM
Bij de inbedrijfname van de warmtepompinstallatie dienen naast de instellingen op het 2e bedieningsniveau tevens de specifiek voor de
installatie geldende parameters vastgelegd te worden. Deze worden op het derde, met een code beveiligde bedieningsniveau ingesteld. Alle
parameters dienen successievelijk gecontroleerd te worden. De ingestelde waarden moeten in de desbetreffende kolom (installatiewaarde)
van de inbedrijfnamelijst in hoofdstuk 7.2.4 op pagina 38 ingevuld worden.
Let op: Niet alle instellingen leiden direct tot een wijziging. Sommige instellingen worden pas geëffectueerd onder bepaalde omstandigheden
of na het verstrijken van een wachttijd.
Nr.
Korte beschrijving
01
Code-nr.
Om parameters op het 3e bedieningsniveau te kunnen wijzigen, moet de juiste code van vier cijfers ingesteld worden.
Na het indrukken van de PRG-toets (controlelampje licht op) kan het eerste cijfer ingesteld worden met de draaiknop. Door nogmaals op
de PRG-toets te drukken wordt het cijfer bevestigd. Door de draaiknop te bedienen licht het tweede cijfer van het code-nr. op, dat met de
PRG-toets ingesteld kan worden, etc. Als het code-nr. van vier cijfers juist is ingevoerd, verschijnen er vier streepjes op de display. Daarmee is
de toegang tot het 3e bedieningsniveau verzekerd. Bij sluiting en heropening van het klepje moet het code-nr. opnieuw ingevoerd worden.
Om de instellingen af te kunnen lezen, hoeft het code-nr. niet ingesteld te worden.
10
Vorstbeveiliging
(bij WPF en WPWE)
De vorstbeveiligingsvoeler WPF en van de WPWE-serie is in de schakelkast aangesloten. Dit apparaat dient bevriezing van de verdamper bij
de water / water-functie te voorkomen.
Instelling 1 geldt voor een water / water-WP en zorgt ervoor dat de warmtepomp bij minder dan 7 °C broninlaat wordt uitgeschakeld.
Voor brine / water-WP moet de vorstbeveiliging gedeactiveerd worden, dus op stand 0 te worden geschakeld.
12
Vaste waarde-regeling WP-retour
Is aanpassing van de buffertemperatuur aan de buitentemperatuur niet gewenst, dan kan men een vaste waarde voor de buffertemperatuur
instellen (b.v. voor zwembadverwarming, proceswarmte). De stooklijn wordt gedeactiveerd, de regeldynamiek is actief.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 10 opgevraagd worden.
20 Max. WP-retourtemperatuur [°C]
Wordt deze temperatuur bij de bufferretourleiding resp. WP-retourleiding bij verwarmingsinstallaties zonder bufferreservoir bereikt, dan
schakelt de WPM de compressor uit. Deze beveiligingsfunctie voorkomt activering van de hogedrukbeveiligingsschakelaar. Het bereiken van
deze waarde leidt niet tot een foutmelding. Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 7 opgevraagd worden.
Standaardinstelling
1
0
0
0
01
UIT
50
31