2.7.4 Inbedrijfnamelijst
Tijdens de inbedrijfname dient het regeltoestel in de stand-by-stand
TIP
Zo voorkomt u dat de warmtepomp ongecontroleerd wordt opgestart.
Nr. Parameter
1
Codenummer invoeren
10
Vorstbeveiliging
00 = brine / water - WP
01 = water / water -WP
12
Vaste temperatuurwaarde WP-retour
Activeren, als er geen invloed van de buiten-
temperatuur mag zijn (b.v. verwarming zwembad)
20
Max. WP-retourtemperatuur
21
Max. aanvoertemperatuur mengcircuit
22
Max. WP-aanvoertemperatuur
23
Onderste inzetgrens WP
Activeren, bij bivalente installaties:
Let op parameters 30 - 35
24
Min. brontemperatuur
Activeren bij geaarde warmtepompen
30
Vrijgavemodus van 2e warmtebron
00 = geen 2e WB
01 = 2e WB direct in verwarmingscircuit
02 = invoeging 2e WB boven mengkraan
31
Vrijgave van 2e WB bij blokkering energiebedrijf
00 = directe vrijgave van 2e WB
01 - 03 = vrijgave na 1 - 3 h
32
Bivalentiepunt
Activeren bij bivalente installaties,
Let op parameter 23
33
Verschil tussen werkelijke en ingestelde stooklijn
T van verwarmingsaanvoer en WP-retour
∆
35
Ingestelde keteltemperatuur
(bij ketel met mengkraan)
Vastleggen bij bivalente installaties
41
Warm water met 2e warmtebron
42
WP-trappen voor warm water
43
Anti-legionella
50
Minimale ontdooitijd (alleen voor WPL)
51
Handmatig ontdooien (alleen voor WPL)
60
Regelaardynamiek
61
Ruimte-invloed
62
Looptijd mengkraan
63
Stilstandtijd na uitschakeling van een compressor
70
Quick-start
71
Relaistest
73
Storingslijst
74
Toestelidentificatie WPM
75
Softwarestanden van IWS
76
Instelling IWS
77
Installatie-analyse
78
IWS resetten
Opmerking: Deze inbedrijfnamelijst is thematisch onderverdeeld. De verschillende thema's
worden optisch met grijze resp. witte vlakken aangeduid.
Vergeet niet de installatie op de laatst ingestelde bedrijfstoestand terug te zetten.
38
te staan.
Instelbereik
Standaard
0000 tot 9999
1000
00 / 01
01
UIT tot 55 °C
UIT
20 °C tot 50 °C
50 °C
20 °C tot 90 °C
50 °C
20 °C tot 90 °C
60 °C
-18°C tot 10 °C
AUS
-10 °C tot 10 °C
– 7
00 tot 02
00
0 tot 3 h
0 h
-18°C bis 10 °C
0
1 K tot 15 K
3 K
60 °C tot 100 °C
70 °C
00 / 02
00
00 / 09
01
00 / 01
00
1 tot 20 min
1 min
00 / 01
00
1 / 20
10
0 /20
5
30 tot 240 s
210 s
1 tot 30 min
20 min
2.8 Bediening en werking
De in de WPF ingebouwde
warmtepompmanager WPM regelt de
complete verwarmingsinstallatie. Op de
Installatie-
WPM worden alle vereiste instellingen vóór
waarde
en tijdens het bedrijf doorgevoerd.
Alle instellingen in de inbedrijfnamelijst van
de warmtepompmanager WPM dienen te
worden uitgevoerd door de installateur.
Normaliter hoeft de installatie in de
zomer niet te worden uitgeschakeld,
omdat de WPM is voorzien van een
automatische zomer-/winteromschakeling.
Als de installatie buiten bedrijf wordt
gesteld, dient de WPM op stand-by te
worden gezet. Zo blijven de
beveiligingsfuncties van de installatie
gehandhaafd (b.v. vorstbeveiliging).
Bij vorstgevaar in de opstellingsruimte van de
warmtepomp moet de installatie waterzijdig
worden afgetapt.
Het water in de condensor kan net als het
water in de verdamper (bij het gebruik van
de WPF als water/water-warmtepomp)
afgetapt worden m.b.v. de vul- en
aftapkranen, die na het verwijderen van de
voorkap toegankelijk zijn.
2.9 Onderhoud en reiniging
2.9.1 Onderhoud
De warmtepomp werkt volautomatisch en
heeft geen speciaal onderhoud nodig. Indien
energiemeters zijn ingebouwd, moeten de
zich daarin bevindende filters, die gemakkelijk
verstopt raken, regelmatig worden gereinigd.
2.9.2 Reiniging
2.9.2.1 Verdamper
Wanneer met het bronwater meegevoerde
zwaardere deeltjes zich afzetten in de
verdamper, waardoor deze dichtslibt, kan de
verdamper via de aansluitingen
(warmtebroninlaat en warmtebronuitlaat)
worden schoongespoeld.
2.9.2.2 Condensor
Bij storingen in de werking van de
warmtepomp (b.v. activering van de HD-
beveiliging) ten gevolge van afzettingen van
corrosieproducten (roestmodder) in de
condensor, dient de storingsdienst te worden
geraadpleegd; deze kan de afzettingen
chemisch verwijderen met behulp van
geschikte oplosmiddelen.