2.9 Instellingen (3e bedieningsniveau)
Voor een optimale en zuinige werking van de
installatie moeten bij de ingebruikname naast
de instellingen op het 2e bedieningsniveau
ook de specifieke parameters voor de instal-
latie worden vastgelegd. Deze worden inges-
teld op het 3e bedieningsniveau, dat met een
code is beveiligd. Alle parameters moeten
achtereenvolgens worden gecontroleerd.
Ingestelde waarden moeten in de daarvoor
bestemde kolom (installatiewaarde) van de
ingebruiknamelijst worden ingevoerd.
Opmerking: Niet alle instellingen hebben
onmiddellijk een wijziging tot gevolg. Som-
mige instellingen sorteren pas effect in een
bepaalde situatie of na beëindiging van de
wachttijd.
1
CODE INVOEREN
Voor het wijzigen van de parameters op het
3. bedieningsniveau moet de correcte code van
vier posities worden ingevoerd. De code die in
de fabriek is geprogrammeerd, is 1 0 0 0 .
2
CODE WIJZIGEN
Nadat u op de PRG-toets heeft gedrukt (con-
trolelamp gaat aan), kan het eerste cijfer wor-
den ingesteld door de draaiknop te draaien.
Door nog een keer op de knop PRG te drukken
wordt het cijfer bevestigd en knippert het
tweede cijfer van het codenummer. Door aan
de draaiknop te draaien is het mogelijk het
tweede cijfer van het codenr. in te stellen, enz.
Wanneer het correcte codenr. van vier posities
is ingevoerd, verschijnen vier streepjes op het
display. Dan is de toegang tot het 3e bedie-
ningsniveau open en op het display verschijnt
CODE OK. Wanneer de klep wordt gesloten
en opnieuw wordt geopend, moet het code-
nummer opnieuw worden ingevoerd. Om de
instellingen af te lezen hoeft het codenummer
niet worden ingevoerd.
3
TAAL
Druk op de toets Prog en selecteer de taal met
de draaiknop. Bevestig deze vervolgens met
de toets Prog.
4
CONTRAST
5
WEERGAVE DISPL
Selecteer hier wat er op het display moet
worden weergegeven bij gesloten bedienings-
klep. U kunt kiezen tussen buitentemperatuur,
retourtemperatuur, dag van de week met tijd,
warmwatertemperatuur of mengkleptempera-
tuur.
30
6
NOODBEDRIJF
Gedrag in geval van storing Fatal Error in
combinatie met de noodwerking:
De parameter Noodbedrijf kan AAN Of UIT
worden geschakeld.
Instelling noodbedrijf op AAN:
zodra er storingen optreden en het
ventilatietoestel uitvalt, gaat de
programmaschakelaar automatisch naar de
werkwijze Noodbedrijf.
Instelling noodbedrijf op Uit:
Zodra er storingen optreden en het ven-
tilatietoestel uitvalt, zorgt de aanvullende
verwarming alleen voor verwarming als
vorstbescherming. Daarna kan de klant zelf op
het 1e bedieningsniveau (klep gesloten) het
programma Noodbedrijf selecteren.
INSTALL-SOORT
7
Werking op zonne-energie
Via deze instelling wordt een aanvullende
functie voor de werking op zonne-energie ge-
activeerd. Het door 2 sensoren gemeten tem-
peratuurverschil (collector-boilertemperatuur)
wordt geregistreerd en met een instelbaar
verschil vergeleken. Als de regelaar het in-
gestelde temperatuurverschil overtreft, dan
wordt de zonnepomp ingeschakeld. Indien de
meetwaarde lager is dan de ingestelde nomi-
nale waarde minus een hysteresis - 1,5 K, dan
wordt de zonnepomp weer uitgeschakeld.
Daarnaast beschikt de regelaar over een in te
stellen begrenzing van de boilertemperatuur.
Als deze temperatuur in de boiler wordt be-
reikt, dan wordt de zonnepomp uitgeschakeld.
Buffer zonnesysteem
Hierbij wordt ook de mengklep gebruikt voor
een verhoging van de retourtemperatuur. Bij
deze configuratie regelt de mengklep onafhan-
kelijk van een blokkering van de energiemaat-
schappij en zodra de temperatuur in de zon-
neboiler hoger is dan 4 K dan de temperatuur
in de retourleiding van de verwarmingsinstal-
latie. De nominale waarde voor de mengklep
is afgestemd op de nominale waarde van het
verwarmingscircuit 1
Buffer E--SP1
Werking met verwarmingsondersteuning met
bufferreservoir SBF tijdens een blokkering van
de energiemaatschappij.
Hier wordt de mengklep voor een verhoging
van de retourtemperatuur gebruikt.
Bij deze configuratie worden de DHC-trappen
altijd geblokkeerd tijdens een blokkering van
de energiemaatschappij.
De mengklep regelt alleen bij een blokkering
van de energiemaatschappij en zodra de
temperatuur in de boiler (restwarmtesensor)
hoger is dan 4 K dan de temperatuur in de
retourleiding van de verwarmingsinstallatie.
De registratie van de reële waarde voor de
mengklep gebeurt via de retoursensor van
de warmtepomp. De nominale waarde voor
de mengklep is afgestemd op de nominale
waarde van verwarmingscircuit 1, minus een
berekende spreiding. De spreiding kan van 0
tot 6 K worden ingesteld.
Tijdens een boilerlading wordt voor de rege-
ling van de mengklep nominale waarde VK1
genomen, dus zonder spreiding.
Buffer E--SP2
Hier wordt de mengklep voor een verhoging
van de retourtemperatuur gebruikt. Bij deze
configuratie regelt de mengklep onafhankelijk
van een blokkering van de energiemaatschap-
pij en zodra de temperatuur in de boiler (rest-
warmtesensor) hoger is dan de temperatuur
in de retourleiding van de verwarmingsinstal-
latie.
De registratie van de reële waarde voor de
mengklep gebeurt via de retoursensor van
de warmtepomp. De nominale waarde voor
de mengklep is afgestemd op de nominale
waarde van verwarmingscircuit 1 minus een
berekende spreiding.
De spreiding kan van 0 tot 6 K worden inge-
steld.
Tijdens een boilerlading wordt voor de rege-
ling van de mengklep nominale waarde VK1
genomen, dus zonder spreiding.
OPWARMPROGR
8
Opwarmprogramma voor vloerverwarming
De elektrische naverwarmingstrappen zijn
alleen belast met het opwarmprogramma.
Het warmwaterprogramma en het ventilatie-
programma worden dan uitgeschakeld en de
compressor is geblokkeerd.
Er zijn in totaal 5 parameters voor het
opwarmprogramma. Zodra het opwarm-
programma wordt geactiveerd, kunnen de 5
parameters één voor één worden aangepast.
Het programma wordt met de parameter Op-
warmprogr en met de instelling „Aan" gestart.
Daarna wordt naar de ingestelde sokkeltem-
peratuur (parameter Sokkeltemp) opgewarmd.
De sokkeltemperatuur wordt gedurende de
ingestelde tijd (parameter Tijd--sokkel)
aangehouden. Na het verstrijken van deze tijd
wordt met een stijging K/dag
(parameter Verhoging/dag) opgewarmd tot
de maximale sokkeltemperatuur (parameter
Opwarmtemp-max) en wordt gedurende de
ingestelde tijd (parameter Max-continuetem)
de maximumtemperatuur aangehouden.
Daarna wordt in dezelfde stappen waarin
werd opgewarmd, verlaagd naar de sok-
keltemperatuur. Hiermee is het opwarmpro-
gramma beëindigd.
Pas wanneer op het display bij een gesloten
klep geen opwarmprogramma zichtbaar is, is
dit daadwerkelijk beëindigd.
Na het beëindigen van het opwarmpro-
gramma wordt op het display Wachten op IBN
weergegeven.
In deze instelling zijn alleen de elektrische
naverwarmingstrappen voor de vorstbescher-
mingswerking actief. De nominale verwar-
mingswaarde wordt hierbij in overeenstem-
ming met de ingestelde stooklijn op een
kamertemperatuur van + 5 °C berekend. De
warmwaterbereiding en de ventilatie zijn
uitgeschakeld.