Stekkers monteren
De stekkers zijn uitgerust met een arret met
roestvrij stalen tanden en een O-ring voor de
afdichting. Daarnaast beschikken ze over de
functie „Draaien en borgen". Door de schroef-
dop simpelweg handmatig te draaien, wordt
de buis in de stekker gefixeerd en wordt de
O-ring voor het afdichten op de buis geperst.
Spleet tussen schroefdop en behuizing (ontgren-
delde stand)
Koppeling tot stand brengen
Voordat deze erin wordt gestoken moet de
fitting in de ontgrendelde stand staan. In deze
stand is er een smalle sleuf aanwezig tussen
de schroefdop en het fittinglichaam.
Steek de buis voorbij de O-ring tot aan de
aanslag in de stekker. Draai de schroefdop vast
tot aan de aanslag op de behuizing. Hierdoor
wordt de O-ring op de buis geperst en is de
connector geborgd.
A Insteekdiepte 33 mm
Koppeling losmaken
Draai de schroefdop terug totdat er een smalle
sleuf ontstaat. Druk het arret met de vingers
terug en houd het vast. Het is nu mogelijk de
ingestoken buis eruit te trekken.
22
Verwarmingsinstallatie doorspoelen
Voor de warmtepomp wordt aangesloten,
moet het leidingsysteem grondig worden
gespoeld. Vreemde voorwerpen, zoals las-
parels, roest, zand, afdichtingsmateriaal,
enz. belemmeren de goede werking van de
warmtepomp en kunnen verstoppingen in de
condensor veroorzaken.
Verwarmingsinstallatie vullen
Bij het vullen van de installatie met verwar-
mingswater moet rekening worden gehouden
met VDI 2035, blad 1. Dit betekent dus dat
• tijdens de levensduur van de installatie de
som van het totale vul- en suppletiewater
het drievoudige van het nominale volume
van de verwarmingsinstallatie niet mag
overschrijden,
• de som van de aardalkaliën in het water
< 3,0 mol/m³ moet zijn,
• de totale hardheid van het water < 16,8 °d
moet zijn en
• als de hierboven vermelde vereisten niet
vervuld zijn, het water moet worden
onthard.
Als het specifieke installatievolume > 20 l/kW
verwarmingsvermogen is (bijv. bij installaties
met bufferreservoir), moet het verwarmings-
water doorgaans worden onthard.
Verwarmingsinstallatie ontluchten
Lucht in de installatie reduceert de goede wer-
king van de warmtepomp. Daarom moet op
het juiste punt een ontluchtingsventiel worden
geplaatst.
Zuurstofdiffusie
Bij niet-diffusiedichte kunststof buizen voor
vloerverwarming kan bij gebruik van stalen
verwarmingselementen of stalen buizen door
zuurstofdiffusie corrosie van de stalen delen
optreden.
De corrosieproducten, zoals roestslib, kunnen
in de condensor van de warmtepomp neer-
slaan en door vernauwing van de doorsnede
vermogensverlies van de warmtepomp of het
uitschakelen door de hogedrukbewaking ver-
oorzaken.
Steenvorming
Voor de omvang van de steenvorming in ver-
warmingswaterinstallaties zijn de watertoe-
stand, de werkomstandigheden en het volume
van doorslaggevend belang. Om schade aan
ventielen, warmtewisselaars en verwarmings-
patronen te voorkomen moet de watertoe-
stand worden gecontroleerd en volgens VDI
2035 worden geëvalueerd.
Opmerking: De kennis van de hardheid
overeenkomstig de wasmiddelwetgeving is
onvoldoende. Bepalend voor steenvorming
is de concentratie aan dubbelkoolzure kalk
die bij de watermaatschappij kan worden
opgevraagd.
Stromingsgeluiden
Wanneer er door de installatie veroorzaakte
stromingsgeluiden optreden, moet er een
thermostatische 3-weg kraan aan het einde
van de hoofdleidingbundel worden geïnstal-
leerd.
2.5.4 Warmwateraansluiting
Neem DIN 1988 en de voorschriften van de
plaatselijke watermaatschappij in acht.
Om het toestel gemakkelijk te kunnen aan-
sluiten op de verwarmingsinstallatie zijn
hoekstekkers bij het toestel geleverd.
Om het toestel tegen corrosie te be-
schermen moet de aansluiting met
een vlakke afdichting worden uitgevoerd.
De aansluitingen omwikkelen met hennep-
vezel is niet toegestaan.
Bij gebruik van metalen buizen in de instal-
latie worden de volgende combinaties gead-
viseerd:
Koudwaterleiding
Warmwaterleiding
koperbuis
koperbuis
stalen buis
stalen of koperen buis
De warmwaterleiding moet conform de warm-
te-isolatiewetgeving zijn geïsoleerd.
Volg nauwkeurig de volgorde van de fittings
aan de koudwaterzijde (zie afb. 9). Spoel de
leiding voor montage.
Monteer een veiligheidsklep in de koudwater-
leiding. Het expansiewater moet zichtbaar in
een bak of een trechter kunnen druppelen.
De afvoer moet op een wijze zijn gedimensio-
neerd dat ook bij een geheel geopende veilig-
heidsklep het water kan wegstromen.
De uitloopopening mag niet afsluitbaar
zijn. De veiligheidsklep moet bij 0,6
+1
(6,0
bar) open gaan. Monteer een aftapkraan
op het laagste punt van de koudwateraan-
voerleiding. Bij een waterdruk van meer GDQ
0,5 MPa (5 bar) moet een reduceerafsluiter
worden gemonteerd. Bij een waterdruk van
meer GDQ 1,0 MPa (10 bar) moeten bijzondere
maatregelen worden getroffen (zie DIN 1988).
Een circulatieleiding aansluiten
Het rendement van de installatie daalt door
de warmteverliezen van de circulatieleiding
en het elektriciteitsverbruik van de circulatie-
pomp. Het koud geworden water van de cir-
culatieleiding wordt vermengd met de inhoud
van het reservoir.
Indien mogelijk, moet er worden afgezien van
een circulatieleiding. Indien dat niet mogelijk
is, moet de circulatiepomp thermisch of op tijd
worden geregeld.
Condenswaterafvoer
Via een slang met een lengte van 2 m die in
de fabriek werd gemonteerd, wordt het con-
denswater van het koelaggregaat naar een
afvoer geleid (slangdiameter 3/4").
Het condenswater moet vrij uit de
slang kunnen wegstromen. De slang
mag niet met een soort sifon worden ge-
plaatst (daardoor zou de werking van de op
het toestel aanwezige sifonafsluiting wor-
den verstoord).
Installeer, indien nodig, een condenswater-
pomp. De wateraansluitingen van het toestel
moeten in overeenstemming met afb. 9 wor-
den geplaatst.
+0,1
MPa