Bediening
OPMERKING
Tijdens koele, vochtige dagen kunnen de ver-
warming en airconditioning worden gebruikt
om de lucht in de cabine te ontvochtigen.
Door de verwarming en de airconditioning te-
gelijkertijd in te schakelen, kan de verwarming
het koeleffect tegengaan. Dit zorgt voor een
aangename temperatuur in de cabine en voor-
komt dat de ramen beslaan.
Instellingen voor maximale koelte in de cabi-
ne
– Schakel de airconditioning in.
– Zet de draaiknop (14) op koud (eindpositie
links).
– Zet de draaiknop (11) op niveau4.
– Open de blaasmonden in de cabine links en
rechts.
– Sluit de ramen en deuren.
OPMERKING
Een groot verschil tussen de binnen- en de
buitentemperatuur verhoogt de fysieke belas-
ting van de bestuurder. Om het risico op ziek-
te te verkleinen, mag het verschil tussen de
binnentemperatuur en de buitentemperatuur
niet groter zijn dan zes graden.
Automatische airconditioningsmodus
– Gebruik de draaiknop (14) om de tempera-
tuur in te stellen.
– Druk op de drukknop (10).
De automatische airconditioningsmodus wordt
ingeschakeld en de aan-indicators (8) en (13)
lichten groen op. Het ventilatorniveau wordt nu
automatisch geregeld.
De airconditioning werkt alleen als de motor
draait. De ventilatoren op de condensor in het
dak worden indien nodig ingeschakeld. Deze
ventilatoren kunnen af en toe uitgeschakeld
worden.
14
13
1411 801 1528 NL - 08/2022 - 04
Standaarduitrusting
7
8
2 3
1
0
4
12
11 10
9
4
d3961029c
85