3.2.50
Schoonmaken, smeren of instellen van de aftakas aangedreven machine uitsluitend
bij uit-
geschakelde
aftakas, stilstaande motor en uitgenomen
kontakt
sleutel!
3.2.51
De aftakas nooit bij
stilstaande
motor
inschakelen!
3.2.52
De
aftakas altijd
uitschakelen wanneer
te
grote
koppeling
-hoeken
voorkomen en
het
door-
draaien
beslist
niet
nodig
is!
3.2.53
Beschadigingen
en storingen dient
men
direct
te verhelpen voordat men
weer
met de
machine gaat
werken!
3.2.54
Altijd op de juiste montage
en beveiliging
van
de aftakas
letten!
3.2.55
Kruiskoppelings-as
afscherming
door het
bevestingen
van de ketting tegen meedraaien
beveiligen!
3.2.56
Onder hoge druk uittredende vloeistoffen (brandstof, hydraulische olie e.d.) kunnen de huid
doordringen en
zware
verwondingen veroorzaken. Na het verongelukken direct een arts op-
zoeken. lnfektie gevaar!
3.2.57 Olie,
vet en filters regelmatig verzorgen!
3.2.58
Moeren en bouten regelmatig, voor de eerste keer na drie of vier trechtervullingen verstrooit
te hebben
,
op vast
zitten
kontroleren en zo nodig vastdraaien!
3.2.59
Tijdens onderhouds-werkzaamheden aan de omhoog gelichte machine, steeds beveiligen
door gebruik van de afzetsteunen!
3.2.60 Tijdens het uitvoeren van elektrische las werkzaamheden aan de traktor of aan de aangekop-
pelde machine, de kabel van de dynamo en de accu losnemen!
3.2.61
Gedurende het zoeken naar een eventuele lekkage - wegens gevaar voor verongelukken -
speciale hulpmiddelen gebruiken!
3.2.62
Voor het werken aan het hydraulische systeem,
altijd de
machine op
de
grond
zetten,
de
installatie drukloos maken en de motor stilzetten!
3.2.63
Bij het aansluiten van de hydraulische slangen aan het trekker-hydrauliek, er op letten dat
het systeem zowel aan de traktor als aan de machine zijde drukloos is!
3.2.64
Bij het aansluiten van hydraulische cilinders dient men te letten op de voorgeschreven
aan-
sluitwijze!
3.2.65
Bij hydraulische werk-verbindingen tussen de traktor en de machine moeten stekkerdoos en
de stekker met een kleur zijn gekenmerkt, zodat hierdoor fout-bedieningen worden uitgeslo-
ten.
Gevaar voor verongelukken!
3.2.66 De gebruiksduur van slang-leidingen zullen zes jaar, inklusief een eventuele opslagtijd van
hoogstens twee jaar, niet overschrijden!
10
Ook bij vakkundige opslag en bij toegestane aanspraken ondergaan slangen en
slangleidin-
gen een natuurlijke veroudering. Daardoor zijn de opslagtijd en gebruiksduur begrensd. Af-
wijkend hiervan kan de gebruiksduur overeenkomstig de ervarings
waarden, in
het bizonder
bij
terugzie'rl
:
op het gevaren potentieel, worden vastgesteld.
Voor slangen en slangleidingen van thermoplasten kunnen andere richtwaarden maatge-
vend zijn.
Onderdelen moeten minstens aan de, door de machine fabrikant vastgestelde technische
eisen voldoen!
Deze worden b.v. door gebruik van orginele onderdelen verkregen!