8.8 Installatiediepte
Het dynamische waterniveau dient altijd hoger te zijn dan de
zuigkoppeling van de pomp. Zie paragraaf
en afb.
Vergelijking van diverse
De minimale inlaatdruk wordt aangegeven in de NPSH-curve voor
de pomp. De minimale veiligheidsmarge moet 0,5 meter
opvoerhoogte bedragen.
We adviseren u om de pomp zodanig te installeren dat het
motorgedeelte zich boven de zeef van de put bevindt, om een
goede motorkoeling te garanderen. Zie paragraaf
Vloeistoftemperaturen en
motorkoeling.
Wanneer de pomp op de vereiste diepte is geïnstalleerd, moet de
installatie worden voltooid met een afdichting van het boorgat.
Maak de hijsdraad los zodat deze niet meer belast kan worden en
bevestig deze aan de afdichting van het boorgat door middel van
draadsloten.
Voor pompen die zijn uitgerust met kunststof leidingen
moet rekening worden gehouden met de uitzetting van de
leidingen onder belasting bij het bepalen van de
installatiediepte van de pomp.
Gerelateerde informatie
5.2 Eisen aan de plaatsing
5.4 Vloeistoftemperaturen en motorkoeling
9.1 In bedrijf nemen
Eisen aan de plaatsing
waterniveaus.
9. Start en werking
GEVAAR
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
De pomp moet zijn verbonden met een beschermende
aarde.
‐
Schakel de voedingsspanning uit voordat u gaat
werken aan het product.
‐
U dient er zeker van te zijn dat de voedingsspanning
niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.
9.1 In bedrijf nemen
Als de pomp correct is aangesloten en is ondergedompeld in de te
verpompen vloeistof, moet deze worden gestart met de
persafsluiter gesloten tot ongeveer 1/3 van het maximale volume
water.
Controleer de draairichting zoals beschreven in paragraaf
Aansluiting van
driefasenmotoren.
Bij verontreinigingen in het water opent u de klep geleidelijk als het
water helderder wordt. Schakel de pomp niet uit als het water nog
niet volledig helder is, omdat anders de onderdelen van de pomp
en de terugslagklep verstopt kunnen raken.
Als de klep wordt geopend, controleert u de daling van het
waterniveau om ervoor te zorgen dat de pomp ondergedompeld
blijft.
Het dynamische waterniveau dient altijd hoger te zijn dan de
zuigkoppeling van de pomp. Zie paragraaf
en afb.
Vergelijking van diverse
L3
L2
L1
Vergelijking van diverse waterniveaus
L1: Minimale installatiediepte onder dynamisch waterniveau. Wij
adviseren minimaal 0,5 m of conform de NPSH-curve voor de
relevante pomp.
L2: Diepte tot aan dynamisch waterniveau.
L3: Diepte tot aan statisch waterniveau.
L4: Verlaging van het waterniveau. Dit is het verschil tussen het
dynamische en het statische waterniveau.
L5: Installatiediepte.
Als de pomp meer kan verpompen dan de put opbrengt, dan
adviseren we u om de Grundfos MP 204 motorbeveiliging of een
ander type droogloopbeveiliging te installeren.
Eisen aan de plaatsing
waterniveaus.
L4
L5
21