12. Controle van motor en kabel
GEVAAR
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Schakel de voedingsspanning uit voordat u gaat
werken aan het product.
‐
U dient er zeker van te zijn dat de voedingsspanning
niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.
12.1 SPE
Het volgende is alleen geldig voor SPE pompsets.
1. Voedingsspanning
Meet de spanning tussen de fasen met
behulp van een voltmeter.
Meet bij eenfasemotoren tussen de fase en
neutraal of tussen twee fasen, afhankelijk van
het type voeding. Sluit de voltmeter aan op de
klemmen in het motorbeveiligingsrelais.
1
2
3
2. Stroomverbruik
Meet de versterkers van elke fase terwijl de
pomp werkt bij een constante opvoerhoogte
(indien mogelijk, bij de capaciteit waarbij de
motor het zwaarst wordt belast). Voor
maximale bedrijfsstroom, zie typeplaatje.
Punt 3 en 4: Doormeten is niet nodig als voedingsspanning en stroomverbruik normaal zijn.
3. Weerstand van de
wikkelingen
Koppel de onderwaterkabel los van de
motorbeveiliging. Meet de weerstand van de
wikkelingen tussen de geleiders van de
onderwaterkabel.
4. Isolatieweerstand
Koppel de onderwaterkabel los van de
motorbeveiliging. Meet de isolatieweerstand
tussen elke fase en aarde (frame). Zorg dat
de aardverbinding zorgvuldig gemaakt is.
GEVAAR
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Zorg ervoor dat de uiteinden van de motorkabels niet
onder spanning staan voordat u met werkzaamheden
aan het product begint.
‐
U dient er zeker van te zijn dat de voedingsspanning
niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.
In geval van onbedoelde stroming van water door een niet-
bekrachtigde pomp bestaat het risico dat de bewegende delen van
de pomp en de motor gaan draaien, waardoor spanning wordt
gegenereerd over de klemmen. De grootte van de spanning hangt
af van de draaisnelheid. Om die reden moeten de motorklemmen
als onder spanning worden beschouwd totdat het tegendeel is
bewezen.
De spanning moet, wanneer de motor belast is, binnen het bereik
liggen dat wordt gespecificeerd in paragraaf
De motor kan doorbranden als er grotere variaties in de spanning zijn.
Grote variaties in de spanning wijzen op een slechte
voedingsspanning en de pomp moet worden uitgeschakeld tot het
defect is opgelost.
Bij driefasenmotoren mag het verschil tussen de stroomsterkte in de
fase met het hoogste verbruik en de stroomsterkte in de fase met het
laagste verbruik niet meer dan 5% bedragen. Is dat wel het geval, of
is de stroomsterkte groter dan de nominale stroom, dan kan dit aan
de volgende oorzaken liggen:
•
De contacten van de motorbeveiliging zijn doorgebrand. Vervang
de contacten of de schakelkast voor eenfasebedrijf.
•
Slechte aansluiting in geleiders, mogelijk in de kabelverbinding.
Zie punt 3.
•
Te hoge of te lage voedingsspanning. Zie punt 1.
•
De motorwikkelingen maken kortsluiting of zijn gedeeltelijk van
elkaar geraakt. Zie punt 3.
•
Een beschadigde pomp veroorzaakt overbelasting van de motor.
De pomp moet worden nagekeken.
•
De weerstandswaarde van de motorwikkelingen wijkt te veel af
(driefasen). Plaats de fasen in fasevolgorde voor een uniformere
belasting. Zie punt 3 als dit niet helpt.
Voor driefasenmotoren mag de afwijking tussen de hoogste en de
laagste waarde niet meer dan 10% bedragen. Haal de pomp uit het
boorgat als de afwijking groter is. Meet de motor, motorkabel en
onderwaterkabel apart door, en herstel/vervang defecte onderdelen.
NB: Bij éénfase-driedraads-motoren zal de bedrijfswikkeling de
laagste weerstand aangeven.
Als de isolatieweerstand lager is dan 0,5 MΩ, moet de pomp worden
uitgetrokken voor reparatie van motor of kabel.
Het is mogelijk dat de lokale regelgeving andere waarden voor de
isolatieweerstand voorschrijft.
Elektrische aansluiting
.
25