„Menu"
Instellen /
Proc. vulniveau
Configureren
11.2.9
Ontluchting
74
„Kalibreren" de gewenste „Elektroden" selecteren.
1.
Bij
„Kalib. "Luchtwaarden"" verschijnt.
ð De weergave
2.
De niveaumeter uit het doseermedium verwijderen.
3.
De
[Draaiknop] indrukken.
„Kalibratie "Medium"" verschijnt.
ð De weergave
4.
De niveaumeter tot de bevestigingshaken in het doseermedium
dompelen.
[Draaiknop] indrukken.
5.
De
ð Het kalibreren is afgesloten.
6.
Controleer of de niveaumeting werkt zoals verwacht.
„Proc. vulniveau" de niveaumeting opnieuw
In dit submenu kan via
worden gekalibreerd, als met een ander maximaal vulniveau moet worden
gewerkt.
1.
Bij
„Kalibreren" het gewenste „Proc. vulniveau" selecteren.
„Kalib. "vulniveau"" verschijnt.
ð De weergave
2.
De niveaumeter in het doseermedium dompelen.
[draaiknop] het gewenste percentage voor dit niveau
3.
Met de
[draaiknop] drukken.
instellen en op de
ð De toepassing springt terug naar het begin van het menu.
4.
Controleer of de niveaumeting werkt zoals verwacht.
In het submenu
„Configureren" moeten de waarschuwingsdrempels
worden ingevoerd voor de continue niveaumeting evenals de gewenste
eenheid.
„Waarsch.-drempel niveau" in % invoeren en op de [draaiknop]
1.
Het
drukken.
„Foutdrempel niveau" in % invoeren en op de [draaiknop]
2.
Het
drukken.
„Eenheid vulniveau" voor de nevenweergave "Continu niveau"
3.
De
„Procent" of „Liter" en de [draaiknop] indrukken.
selecteren:
„Menu / Informatie è Instellingen è Ontluchting è ..."
„Ontluchting" is bedoeld voor het aangestuurd ontluchten van
De functie
de doseereenheid.
De software-oplossing bevindt zich altijd in de pompbesturing. Voor het
ontluchten roept de pomp de functie
gasbellen - afhankelijk van de tegendruk - ook zonder ontluchtingsventiel
(magneetventiel) uit de doseereenheid pompen.
Beschikt de pomp over de identcode-optie "Relais"-"met automatische ont‐
luchting" (naderhand in te bouwen), kan de pomp via een ontluchtingsre‐
lais worden ontlucht.
„Aanzuigen" op. Zo kan de pomp de