Als [Gebruik] wordt geselecteerd voor [Inloggegevens], selecteer dan of het ID systeembeheerder wordt
gebruikt voor verificatie.
Om het ID systeembeheerder te gebruiken, selecteert u het selectievakje en stelt u gebruikersnaam en
wachtwoord in. Als u het selectievakje leegmaakt, zijn de logins anoniem (geen gebruikersnaam).
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in van het apparaat dat op de LDAP-server is geregistreerd, in de vorm '(Windows
domeinnaam)\(Windows gebruikersnaam)'.
Invoervoorbeeld:
example\user1
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Om een wachtwoord in te stellen, selecteert u het selectievakje, en voert u het wachtwoord in. Gebruik
single-byte alfanumerieke tekens.
[Domeinnaam]
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd voor [Inloggegevens], voert u de directory-
boomstructuurnaam in bij Active Directory. Gebruik single-byte alfanumerieke tekens.
Invoervoorbeeld:
example.com
9
Selecteer of het certificaat wordt geverifieerd bij het versleutelen van communicatie
met de LDAP-server met behulp van TLS.
●
Om het certificaat te verifiëren, selecteert u het selectievakje [TLS-certificaat voor toegang tot LDAP-server
bevestigen] in [TLS-certificaat voor toegang tot LDAP-server bevestigen].
●
Om een Common Name (CN) aan de verificatie-items toe te voegen, selecteert u het selectievakje [Voeg CN
toe aan verificatie-items].
10
Klik op [OK].
➠
De LDAP-server wordt geregistreerd.
11
Uitloggen van Externe UI.
Geregistreerde server-informatie bewerken
●
Om de geregistreerde informatie te bewerken, klikt u op de servernaam die u wilt bewerken in
[Geregistreerde LDAP-server] op het scherm [LDAP-serverinstellingen].
Instellen
85