ONDERHOUD
I I N N S S P P E E C C T T I I E E S S C C H H O O M M M M E E L L A A R R M M / / A A C C H H T T E E R R A A S S
1. Ga op het bestuurderszadel zitten en laat de achtervering
langzaam een paar keer inveren. Controleer of de ophanging
vrij beweegt zonder te blokkeren. Luister naar abnormale
geluiden.
2. Hef de motorfiets en ondersteun hem met het achterwiel iets
van de vloer. Zie pagina 173.
Zorg ervoor dat de motorfiets stabiel is wanneer hij wordt
geheven. Er kan letsel ontstaan als de motorfiets kantelt of valt.
3. Pak het achterwiel beet en probeer het wiel zijdelings heen en
weer te bewegen. Als er beweging is aan de voorkant van de
schommelarm of in het asgebied, neem dan contact op met uw
dealer voor service.
4. Terwijl de versnellingsbak in neutraal staat, draait u het
achterwiel langzaam rond. Als het wiel niet soepel ronddraait,
neem dan contact op met uw dealer voor service.
136
VOORZICHTIG
I I N N S S P P E E C C T T I I E E V V O O O O R R V V O O R R K K / / V V E E R R I I N N G G
1. Zet de motorfiets op de zijstandaard en inspecteer de voorvork.
Als er vorkolie op de buitenband zit, ga dan niet op de
motorfiets rijden. Neem contact op met uw dealer voor service
voordat u gaat rijden. Als er vorkolie rond de vorkafdichtingen
of de binnenste buizen
vorkafdichtingen.
2. Reinig de vorkbuizen om insecten, teer of aanslag te
verwijderen die slijtage of lekkage van de afdichtingen kunnen
veroorzaken. Inspecteer de buitenvlakken van de binnenste
vorkbuizen op krassen of beschadiging door vreemde
voorwerpen.
zit, vervang dan de