6.3.8 FOUTMELDINGEN
De aansluiting van alle sensoren van de regeleenheid wordt voortdurend gecontroleerd.
Indien de regelaar vaststelt, dat één van de sensoren niet is aangesloten, verschijnen er op het display
foutmeldingen. Op het display worden er ook meldingen weergegeven over oververhitting van de ketel
of onvoldoende brandstof.
[FUEL] - wordt weergegeven, wanneer er in de ketel onvoldoende brandstof is. Een voldoende
hoeveelheid brandstof wordt gedefinieerd door parameter
c
90, waar 90 de ingestelde temperatuur van
90 °C betekent. Wanneer dus de temperatuur van de rookgassen onder deze ingestelde waarde zakt
tijdens de tijd Fb30, de duur van het uitschakelen van de ketel bij onvoldoende brandstof, dan geeft de
regelaar op het display de melding [FUEL] weer. Indien u de ketel opnieuw in het bedrijfsregime wilt
starten, moet u deze melding eerst wissen met de knop STOP, en om daarna de ketel in bedrijf te
stellen met de knop START.
[HOT] - wordt weergegeven, wanneer de temperatuur van de rookgassen de maximale toegestane de
temperatuur van de rookgassen overschrijdt die is ingesteld met parameter c300 (hetgeen 300 °C
betekent). In zo'n geval komt het tot het uitschakelen van de ventilator. De ventilator wordt pas
opnieuw in bedrijf gesteld naar het zakken van de temperatuur tot de ingestelde temperatuur van de
rookgassen.
[E 1] - wordt weergegeven, wanneer het gekomen is tot een storing van de sensor van de
keteltemperatuur of wanneer de sensor niet is aangesloten. De regelaar neemt in zo'n geval
maatregelen voor het zeker stellen van de veiligheid van de ketel, en wel dat hij de ventilator buiten
bedrijf stelt (indien deze aangesloten is) en de circulatiepomp inschakelt voor een eventuele veilige
koeling van de ketel. Zodra de oorzaak van de storing verwijderd is, kan de foutmelding beëindigd
worden met de knop STOP.
[E 2] - wordt weergegeven, indien het gekomen is tot een overschrijding van de keteltemperatuur
boven de oververhittingstemperatuur van de ketel A99. De regelaar schakelt in dat geval de ventilator
uit en zet de circulatiepomp aan. De foutmelding kan gewist worden met behulp van de knop STOP
nadat de keteltemperatuur tot een veilige waarde zakt.
[E 8] - wordt weergegeven, wanneer komt het tot een storing van de aanvullende sensor (van het
warme gebruikswater of van het buffervat). Indien deze sensor werkt als sensor voor het reservoir van
het warme gebruikswater, wordt het opladen geblokkeerd. Indien deze sensor werkt als sensor van het
buffervat, wordt de pomp permanent aangezet. Deze foutmelding hoeft niet beëindigd te worden met
behulp van de knop STOP; hij wordt automatisch verwijderd na het verwijderen van de storing van de
sensor.
[E128] - wordt weergegeven in het geval van een storing van de sensor van de temperatuur van de
rookgassen. In het geval, dat deze storing optreedt, schakelt de regelaar over op het regime van de
besturing van de ketel volgens de keteltemperatuur. Indien het komt tot de verwijdering van de storing
van de sensor van de temperatuur van de rookgassen, wordt de foutmelding automatisch verwijderd.
[E 3] In het geval, dat er sprake is van meerdere storingen tegelijk, wordt het totale aantal
weergegeven op het display. In zo'n geval dient u de functionaliteit van alle sensoren te controleren.
6.3.9 DEMONTAGE VAN DE REGELEENHEID
Indien demontage van de regeleenheid nodig is, dient u als volgt te werk te gaan:
• zet de hoofdschakelaar uit
• koppel de ketel los van het elektriciteitsnet
• demonteer de regelaar
• demonteer de connectoren van de regeleenheid
6.3.10 TECHNISCHE SPECIFICATIE VAN DE REGELEENHEID
Voeding
230 V + 10 %, 50 Hz
46