afvoeren van de gegenereerde rookgassen in de ketel wanneer de ventilator wordt uitgeschakeld
vanwege het bereiken van de keteltemperatuur.
[Πu 6] Lengte van de doorspoeling van de afzuigventilator - is de lengte van de periode gedurende
welke de ventilator de gegenereerde rookgassen volgens de parameter [Πn 5] moet extraheren.
[r 100] Vermogen van de ventilator bij het aansteken - is de parameter die het vermogen van de
ventilator definieert bij het opstoken van de ketel. Indien de parameter " Πr " ingesteld staat op [Πr 0],
dan komt deze parameter niet in aanmerking.
[rh 5] Hysterese van het uitschakelen van de ketel bij het aansteken - definieert hoeveel graden
voor het bereiken van de ingestelde keteltemperatuur de opstookfase wordt gedeactiveerd of (indien er
een sensor voor de temperatuur van de rookgassen is aangesloten) hoeveel graden voor het bereiken
van de ingestelde temperatuur van de rookgassen.
Het deactiveren van de opstookfase heeft de overgang naar het gewone bedrijfsregime als gevolg.
[P 30] De temperatuur van het inschakelen van de circulatiepomp - indien het stooksysteem niet is
voorzien van een reservoir voor warm gebruikswater [ur 0] of in het regime [ur 2] staat, dan definieert
de parameter de keteltemperatuur, waarbij de circulatiepomp van het stooksysteem kan worden
ingeschakeld. Indien de parameter is ingesteld op „--", dan heeft een te lage temperatuur van de ketel
geen invloed op een beperking van het bedrijf van de circulatiepomp. In ieder geval gaat de pomp
altijd aan, indien de keteltemperatuur de parameter [H 85] van de maximale keteltemperatuur
overschrijdt.
Indien het stooksysteem is voorzien van een buffervat (parameter [ur 4]), dan definieert de parameter
de temperatuur, gemeten in het buffervat, waarbij de circulatiepomp van het stooksysteem wordt
ingeschakeld.
[Ph 2] Hysterese van de circulatiepomp - definieert het verschil tussen de temperaturen waaronder
de keteltemperatuur of de temperatuur in het buffervat moet zakken ten opzichte van de temperatuur
die gedefinieerd is door parameter [P 30] zodat de circulatiepomp wordt uitgeschakeld.
[Pc --] Interval van de antiblokkeerfunctie van de circulatiepomp - indien de regelaar in stand-
byregime staat of de kamerthermostaat uitgeschakeld is, wordt de circulatiepomp om de [Pc --]
minuten gedurende een periode van 30 seconden aangezet, zodat het niet komt tot een blokkade van de
pomp vanwege het feit dat de pomp niet wordt gebruikt. Het instellen [Pc --] betekent dat de
antiblokkeerfunctie van de pomp is gedeactiveerd.
[ur 0] Werkingswijze van de aanvullende uitgang - deze parameter definieert het bedrijfsregime van
de aanvullende uitgang (van de pomp voor het opladen van het warme gebruikswater of van het
buffervat).
[ur 0] Aanvullende uitgang zonder functie - definieert, dat de aanvullende sensor en de pomp niet
aangesloten zijn en dat de aanvullende uitgang in dit geval niet gebruikt wordt.
[ur 1] Prioritair opladen van het reservoir voor warm gebruikswater - deze instelling betekent, dat
de pomp voor het opladen van het warme gebruikswater van het reservoir wordt ingeschakeld op de
aanvullende uitgang en de sensor van dit reservoir op de aanvullende ingang. Indien bij deze instelling
de temperatuur in het reservoir voor warm gebruikswater vanaf de ingestelde waarde [u 60] onder de
waarde van de hysterese [uh 5] zakt, dan wordt de pomp voor het opladen van het reservoir voor warm
gebruikswater in bedrijf gezet. Nadat de temperatuur in het reservoir voor warm gebruikswater de
ingestelde waarde bereikt [u 60], wordt de pomp buiten bedrijf gesteld. Evenzeer komt het ook dan tot
het uitschakelen van de pomp indien de temperatuur in de ketel lager is dan de temperatuur in het
reservoir voor warm gebruikswater. Het regime [ur 1] betekent, dat het aanmaken van het warme
gebruikswater in prioritair regime gebeurt, dus de circulatiepomp van het stookcircuit wordt aangezet
totdat het reservoir voor warm gebruikswater is opgeladen.
43