Inhoudsopgave
Advertenties
[ur 2] Parallel opladen van het reservoir voor warm gebruikswater - dit werkt op dezelfde manier
als de instelling [ur 1], met dit verschil, dat het warme gebruikswater wordt aangemaakt in een parallel
regime van het gezamenlijke bedrijf met de circulatiepomp van het stookcircuit.
[ur 3] Wordt niet gebruikt
[ur 4] Het opladen van het buffervat - deze instelling definieert, dat de aanvullende uitgang dient als
pomp voor het opladen van het buffervat en de aanvullende sensor is ingeschakeld voor het detecteren
van de temperatuur ervan. In dit regime geldt dat, indien de temperatuur in de ketel de hysterese
overschrijdt [uh 5] boven de actuele temperatuur van het buffervat, de pomp voor het opladen in
bedrijf wordt gezet. De pomp wordt uitgeschakeld, indien de temperatuur in de ketel gelijk of lager is
dan de temperatuur in het buffervat of indien de temperatuur in de ketel onder de minimale
temperatuur van de ketel zakt zoals gedefinieerd door parameter [L 65].
[u 30] De bedrijfstemperatuur van het reservoir voor warm gebruikswater of van het buffervat -
is de temperatuur voor het besturen van de aanvullende uitgang [ur ].
[uh 5] Hysterese van het warme gebruikswater of van het buffervat - deze parameter definieert de
hysterese van de aanvullende uitgang [ur ].
[uP 5] Het verhogen van de keteltemperatuur bij het verwarmen van warm gebruikswater - deze
parameter komt dan in aanmerking wanneer de aanvullende uitgang werkt in het regime van het
opladen van het reservoir voor warm gebruikswater. Deze parameter definieert met hoeveel graden de
keteltemperatuur hoger wordt ingesteld dan parameter [u 50] tijdens het opladen van het reservoir voor
warm gebruikswater.
[L 65] Minimale temperatuur van de ketel - definieert de minimale temperatuur van de ketel, die
ingesteld kan worden met de draaiknop.
[H 85] Maximale temperatuur van de ketel - definieert de maximale temperatuur van de ketel, die
ingesteld kan worden met de draaiknop.
[h 2] Hysterese van de keteltemperatuur - definieert het verschil tussen de ingestelde en de
onmiddellijke keteltemperatuur met hoeveel de keteltemperatuur moet zakken zodat de regelaar na het
bereiken van de ingestelde keteltemperatuur opnieuw wordt ingeschakeld in het bedrijfsregime.
[A 99] De oververhittingstemperatuur van de ketel - definieert de waarde van de keteltemperatuur,
waarna de regelaar het oververhittingsalarm van de ketel activeert.
[Fd60] Periode van het uitschakelen van de ketel bij het aansteken en bij onvoldoende brandstof
- deze parameter definieert de maximale lengte van de periode na het in bedrijf stellen van de
regeleenheid met de knop START en het bereiken van het bedrijfsregime van de regeleenheid (het
bereiken van de temperatuur van de rookgassen [c 90] ). Indien tijdens het opstoken in deze periode de
temperatuur [
c
90] niet wordt bereikt, wordt de ventilator buiten bedrijf gesteld en verschijnt er op het
display het alarm FUEL (onvoldoende brandstof).
[Fb30] Periode van het uitschakelen van de ketel bij uitbranden en bij onvoldoende brandstof -
het testen op voldoende brandstof in het bedrijfsregime wordt geactiveerd, wanneer de temperatuur
van de rookgassen beneden de parameter [
c
90] zakt, of (indien er geen rookgassensor is ingeschakeld)
de keteltemperatuur onder de instelling zakt van de parameter [L 45]. Indien de temperatuur in deze
tijd niet boven de benodigde grens stijgt, geeft de regelaar op het display het alarm FUEL weer.
[Ar 0] Het regelen van de multifunctionele aanvullende uitgang - de regelaar is voorzien van een
aanvullende multifunctionele uitgang die compatibel is met de hieronder aangegeven mogelijkheden
(voor het besturen van deze mogelijkheden is het nodig om gebruik te maken van de aanvullende
module UM-1):
• parameter [Ar 0] - weergave van het schakelen van de automatische ketel (bijvoorbeeld van de
ketel op gas of op pellets). Nadat de regelaar in bedrijf is gesteld en de vergassingsketel warmte
44
Advertenties
Inhoudsopgave
