3 Meting
3.9.2 FUJI-monsterbuisjes
Gebruik deze buisjes in plaats van bloedafnamebuisjes bij een gering monstervolume.
WAARSCHUWING:
Volg bij het hanteren van monsters (bloed of urine) altijd de procedures voor biologisch gevaar-
lijke stoffen (draag handschoenen, een laboratoriumjas en een veiligheidsbril) overeenkomstig de
regels voor het hanteren van monsters in uw instelling. Als u per ongeluk een monster aanraakt,
spoel het besmette gebied dan onmiddellijk grondig af onder stromend water en desinfecteer het
gebied. Schakel indien nodig medische hulp in.
3
1,5
1,0
0,5
Effectief vloeistofoppervlak van een FUJI-monsterbuisje
Bovenste limiet van monster
1,5
1,0
0,5
Aanzuiglimiet
3-33
Bovenste limiet
van monster
0,5
Onderste limiet
0,3
van monster
voor scheiding
0,1
Aanzuiglimiet
0,5
0,3
0,1
OPMERKING: Er is minimaal 50 µl monster nodig.
Controleer of het monstervolume toereikend is met
behulp van de afbeelding links. De bovenkant van
de monstervloeistof moet zich binnen het gear-
ceerde gedeelte van de buisjes bevinden, zoals
getoond op de afbeelding.
OPMERKING
Als het monster in de buis zich onder
de markering voor de aanzuiggrens
bevindt, geeft de analysator een fout
aan wegens onvoldoende monstervo-
lume.
OPMERKING
Om alleen het supernatans (plasma)
van het gecentrifugeerde monster op
te kunnen zuigen (en aspiratie van
rode bloedcellen te voorkomen) is
minimaal 1,0 ml (voor een buisje van
1,5 ml) of 0,3 ml (voor een buisje van
0,5 ml) van een volbloedmonster voor
de scheiding nodig.
OPMERKING
Er kunnen slechts maximaal 5 tests
worden uitgevoerd met een vol-
bloedmonster van 0,3 ml met een
FUJI-monsterbuisje (0,5 ml).
897N201058H FDC NX700 Instructiehandleiding 2022.02