3 De flitser instellenN
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
Sluitersynchronisatie
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [2e-gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter dichtgaat
geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange sluitertijd, kunt u een
lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's
avonds. Met E-TTL II (automatische flitsbelichting) wordt er twee keer geflitst:
één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt en een tweede keer vlak
voor het einde van de belichting. Met sluitertijden korter dan 1/30 seconde wordt
tevens automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
(e) selecteren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie 'Flitsbelichtingscorrectie' op pagina 113.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [Gemiddeld] is voor gevorderde gebruikers. Net als bij een
externe Speedlite wordt het gemiddelde van het gehele meetgebied
genomen. Het kan nodig zijn om flitsbelichtingscorrectie te gebruiken.
196
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
Met [Manual flash] kunt u het
flitsvermogen zelf instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde
gebruikers.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van een externe Speedlite die
compatibel is met de functies voor
informatie over andere flitsmodi.