A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 124 voor het aanpassen van [Monochroom].
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 91
om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt u de opnamen maken.
122
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <M> om de aangepaste
parameters op te slaan. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw weergegeven.