56 - Communicatie (vervolg)
1 = Mobiele Nummers
1 = Telefoon Nummer 1
Hiermee selecteert u de eerste mobiele gebruiker
1 = Mobiele Nummer
Dit is een 20-cijferig telefoonnummer en is het mobiele telefoonnummer van degene die het bericht
ontvangt.
2 = Melding Type
Raadpleeg Tabel 27. Gebeurtenistypen.
3 = Blok
Met deze optie selecteert u het blok van waaruit berichten worden verzonden.
2 = Telefoon Nummer 2
Als mobiel 1.
3 = Telefoon Nummer 3
Als mobiel 1.
2 = SMS Centrum
Dit is een 20-cijferig telefoonnummer en is het telefoonnummer van het SMS-centrum. U krijgt dit nummer
van de SMS-serviceprovider en is voor de PSTN-lijn en de GSM-module anders.
3 = Format (Alleen PSTN)
Met deze optie kunt u het bericht protocol aanpassen aan het berichtencentrum dat u gebruikt. Vraag uw
SMS-serviceprovider om deze informatie. De volgende formaten worden gebruikt:
1 = TAP
Het verzendt het volledige gebeurtenislogboekbericht van elke gebeurtenis.
2 = UCP (SMS)
Dit is het protocol voor alfapagers en is de standaardinstelling. Het verzendt het volledige
gebeurtenislogboekbericht van elke gebeurtenis.
3 = UCP (Numeriek)
Dit is het protocol voor numerieke pagers. Het verzendt het Contact ID protocol van elke gebeurtenis.
De notatie is als volgt:
ssss/r/ccc/gggg/dd?
ssss = Klantnummer in numeriek formaat.
r = Gebeurtenisactivering of herstel. 0 = activering, 1 = herstel.
ccc = Contact-id-code.
gggg = Blokweergave die bloknummers 1234 weergeeft. Een ontbrekend blok wordt vervangen door 0,
bijvoorbeeld 1034 (blok 2 ontbreekt).
dd? = Dit zijn de gegevens die bij de gebeurtenis horen. Bijvoorbeeld gebruiker, zone, randapparaat, enz.
Dit kan qua lengte variëren.
4 = Site ID
Dit is een alfanumerieke tekenreeks van 16 cijfers die gebruikt wordt om de locatie te identificeren die het
bericht verzendt. Als het protocol UCP (numeriek) is, is de site-id numeriek. Alleen de eerste vier tekens
worden verzonden.
Installatiehandleiding bij de Galaxy 2 Series
90