Wielen
Haal de wielbouten (1)en -moeren (2) altijd aan met het
voorgeschreven koppel wanneer de wieleenheid is verwij-
derd van de tractor of wanneer de wielbouten zijn losge-
draaid.
Aanhaalkoppel voorwielen
176 - 196 N·m (130 - 145 lb ft)
•
Aanhaalkoppel achterwielen
176 - 196 N·m (130 - 145 lb ft)
•
LET OP: Controleer de wielbouten (1) en moeren (2) en
haal ze aan conform de juiste specificaties na de volgende
bedrijfsuren:
Eerste 5 bedrijfsuren
•
Eerste 50 bedrijfsuren
•
Om de 300 bedrijfsuren
•
Voorwielen - Controleren
Toespoorinstellingen van de voorwielen van uw tractor zijn
verricht in de fabriek. Normaal gesproken moeten de wie-
len hun toespoor behouden; er moet echter een incidentele
controle worden verricht.
Controleren van toespoorinstelling
Om toespoor te controleren:
1.
Met de voorwielen in de stand voor rechtuit, markeer
de voorzijde van de wielen (A) (niet de banden) op
de hoogte van de wielnaaf.
2.
Meet en noteer de afstand tussen de voorzijde van
de wielen bij de markeringen en duw de tractor dan
naar voren of naar achteren totdat de markeringen
op wielnaafhoogte staan aan de achterzijde van het
wiel.
3.
Meet en noteer de afstand tussen de markeringen
aan de achterkant van de wielen (B).
4.
Het verschil tussen de afmetingen genoteerd in stap
2 en stap 3 moet 0 - 5 mm (0 - 0.2 in) toespoor zijn.
De afstand tussen de markeringen op de wielen moet
aan de achterkant groter zijn dan aan de voorkant.
De formule voor toespoorinstelling is: B - A = 0 tot 5
mm (0 tot 0,2 inch)
7 - ONDERHOUD
7-54
1
93100874
2
93100875A
1
20100932