WAARSCHUWING
Gebruik de ophefmodus" al-
leen als het voertuig onder de
modder zit of in ander zacht
terrein en de
niet genoeg. Zorg dat het veilig
is als de ophefmodus" wordt
ingeschakeld. Gebruik de op-
hefmodus" niet bij achteruitrij-
den, dit resulteert in een hoge
snelheid.
Om gebruik te maken van de ophef-
functie, gaat u als volgt te werk:
Zet de schakelhendel in de ACH-
TERUIT-stand (R).
1.
Controleer of het voertuig
stilstaat.
2.
Houd de ophef/DPS-schake-
laar ingedrukt en duw geleide-
lijk op de gashendel.
OPMERKING: Bij gebruik van de
opheffunctie schuift de melding
NEGEREN over de meter om te
bevestigen dat de functie is geacti-
veerd.
3.
Om de opheffunctie uit te
schakelen, laat u de ophef-
knop gewoon los.
DPS-functie (modellen met DPS)
Deze knop wordt tevens gebruikt
om de instelling van de DPS-modus
veranderen.
Raadpleeg het hoofdstuk UW RIT
AANPASSEN om de DPS-modus
te wijzigen.
Noodhendelbediening in
noodprogramma
Bij een defecte gashendelsensor
of gasklepstandsensor kan de op-
hefknop/DPS-knop worden gebruikt
om het motortoerental te verhogen
om met het voertuig bij een lage
snelheid te rijden.
lage stand" is
Als een dergelijk defect voorkomt,
wordt een melding weergegeven
op de meter.
Druk op de ophefknop/DPS-knop.
Als het motortoerental stijgt, moet
veilig met het voertuig worden ge-
reden. Is dit niet het geval, houd
dan de knop ingedrukt en druk op
de gashendel.
Dimlichtschakelaar
Beweeg de schakelaar naar voren
om het grootlicht te selecteren en
naar achteren om het dimlicht te
selecteren.
Richtingaanwijzerschakelaar
Beweeg de schakelaar naar links
om de linker richtingaanwijzers te
activeren en naar rechts om de
rechter richtingaanwijzers te selec-
teren.
Beweeg de schakelaar terug naar
de middenstand om de richtingaan-
wijzers te stoppen.
I BEDIENINGSELEMENTEN
91