De camera kiest het diafragma en de
sluitertijd (
De camera kiest het optimale diafragma en de optimale sluitertijd die passen bij de helderheid van het
onderwerp.
1.
Draai de functieknop naar
2.
Focus en controleer het display.
Gebruik de voorste en achterste draaiknoppen om de
volgende instellingen aan te passen.
Voorste draaiknop: Belichtingscompensatie (
Achterste draaiknop: Programma-aanpassing (
De door de camera gekozen sluitertijd en diafragma worden
weergegeven.
De belichtingscompensatie kan ook worden ingesteld met de knop
en draai vervolgens aan de voorste of achterste regelaar.
3.
Maak foto's.
U kunt kiezen welke functies door de voorste en achterste draaiknoppen worden uitgevoerd.
B
'Functies toewijzen aan de voorste en achterste regelaars (
g
U kunt het Fn-hendeltje gebruiken om de rollen van de voorste en de achterste regelaar te wisselen.
B
Het hendeltje kan ook aan andere rollen worden toegewezen.
(
Fn-hendelfunctie)' (Blz. 331)
K
P
: Programma AE)
P
.
Blz.
91)
Blz.
51)
Functieregelaar)' (Blz. 329)
K
'Het Fn-hendeltje aanpassen
g
De camera kiest het diafragma en de sluitertijd
49
ISO-A
200
P
250 F5.6 0.0
1
2
3
Belichtingsmodus
1
Sluitertijd
2
Diafragma
3
. Druk op de
F
F
P
(
: Programma AE)
S-IS AUTO
S-IS AUTO
YF
YF
4K
30 p
30 p
1:02:03
1023
-knop