1. Sluit de externe monitor, televisie of projector op de computer aan.
2. Klik op Start® Configuratiescherm® Beeldscherm® Instellingen.
OPMERKING:
Als u een resolutie of kleurpalet selecteert die hoger is dan door de monitor wordt ondersteund, zullen de instellingen automatisch
worden bijgesteld naar de waarden die het meest in de buurt komen. Raadpleeg voor meer informatie de documentatie die met uw besturingssysteem
werd meegeleverd.
3. Klik op het monitor 2-pictogram® Breid mijn Windows-bureaublad uit naar deze monitor® Toepassen.
4. Stel de schermresolutie in op de juiste waarde voor beide beeldschermen en klik op Toepassen.
5. Als u wordt gevraagd om de computer te herstarten, klikt u op De nieuwe kleurinstelling toepassen zonder de computer opnieuw te starten® OK.
6. Klik desgevraagd op OK om het bureaublad te vergroten/verkleinen.
7. Klik desgevraagd op Ja om de instellingen te bewaren.
8. Klik op OK om het venster Beeldschermeigenschappen te sluiten.
Om de dual independent display-modus te deactiveren, gaat u als volgt te werk:
1. Klik op Instellingen in het venster Beeldschermeigenschappen.
2. Klik op het monitor 2-pictogram, verwijder het vinkje voor de optie Breid mijn Windows-bureaublad uit naar deze monitor en klik op Toepassen.
Druk indien nodig op <Fn><F8> om ervoor te zorgen dat het beeld weer op het computerbeeldscherm wordt weergegeven.
Tussen het primaire en secundaire beeldscherm schakelen
Om te schakelen tussen het primaire en secundaire beeldscherm (om bijvoorbeeld uw externe monitor na het koppelen als uw primaire beeldscherm te
gebruiken), gaat u als volgt te werk:
1. Klik op Start® Configuratiescherm® Beeldscherm® Instellingen® Geavanceerd® Beeldschermen.
Raadpleeg voor meer informatie de documentatie die bij uw grafische kaart werd geleverd.
De omgevingslichtsensor gebruiken
De omgevingslichtsensor bevindt zich aan de onderzijde van het monitorpaneel. De omgevingslichtsensor detecteert beschikbaar omgevingslicht en verhoogt
of verlaagt automatisch de achtergrondverlichting van het beeldscherm ter compensatie voor omgevingen met respectievelijk weinig of veel licht.
U kunt de omgevingslichtsensor activeren of deactiveren door tegelijk <Fn> en de pijl-naar-linkstoets in te drukken.
OPMERKING:
U mag de omgevingslichtsensor niet bedekken met stickers of andere vormen van kleefetiketten. Als de sensor wordt bedekt, zal deze de
helderheid van het beeldscherm automatisch op het laagst mogelijke niveau instellen.
1
omgevingslichtsensor
De omgevingslichtsensor is standaard gedeactiveerd. Als u de sensor activeert en vervolgens gebruikmaakt van de toetsencombinaties voor de helderheid
van het beeldscherm, zal de sensor worden gedeactiveerd en zal de helderheid van het beeldscherm overeenkomstig worden verhoogd of verlaagd.
Dell™ QuickSet stelt u in staat om de sensor te activeren of deactiveren. U kunt ook de maximale en minimale helderheidsinstellingen aangeven die worden
geactiveerd wanneer u de sensor inschakelt. Voor meer informatie over QuickSet klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram
vervolgens op Help.
OPMERKING:
Als u de computer opnieuw opstart zal de omgevingslichtsensor worden geactiveerd of gedeactiveerd, afhankelijk van de instellingen die
van kracht waren op het moment dat u de computer uitzette.
op de taakbalk. Klik