Instellen van maaihoogte
De maaihoogtehendel (dekhef) wordt gebruikt om de
maaier op de gewenste maaihoogte omhoog of omlaag
te zetten.
1.
De maaihoogte kan op één uit zeven standen
gezet worden, van ongeveer 25 tot 102mm.
2.
Maaihoogtehendel (dekhef) optrekken en op de
gewenste stand zetten (Afb. 5).
1
Afbeelding 5
1.
Maaihoogtehendel (dekhef)
Bijstelling van de maai-unit wie-
len
De voorwielen van de maai-unit dienen om hem over
oneffen terrein te geleiden. De hoogte van deze wielen
kan worden gewijzigd om ze meer in overeenstem-
ming te brengen met de voor de maai-unit gese-
lecteerde snijhoogte.
1. Om de wielhoogte te veranderen dient de wiel-
montagebout te worden verwijderd en van gat
te verwisselen (Afb. 6).
2. Kies het hoogste gaatje voor de laagste maai-
hoogte en het laagste gaatje voor hogere haai-
hoogtes. (Afb. 6).
28 mm
38 mm
51 mm
64 mm
76 mm
89 mm
102 mm
Afbeelding 6
1.
Wiel
2
Wielsteun
Starten en stoppen van motor
Starten
1.
Op zitplaats gaan zitten.
2.
Parkeerrem bedienen; zie Bedienen van parkeer-
rem.
Opm: De motor kan niet starten tenzij men de
parkeerrem bedient of de
koppeling-/rempedaal geheel indrukt.
3.
Mesbedienhendel (PTO) op "DISENGAGED"
zetten (Afb. 7).
4.
Handgas op "CHOKE" zetten (Afb. 8).
Opm: Bij een motor die gelopen heeft en warm
is, hoeft stap 5 mogelijk niet uitgevoerd te
worden.
5.
Contactsleutel rechtsom draaien en in de
"START" stand vasthouden (Afb. 9). Wanneer de
motor aanslaat, sleutel loslaten.
BELANGRIJK: Als de motor na 30 seconden
continu starten niet aanslaat, contactsleutel op
"OFF" zetten en startmotor laten afkoelen; zie
Storingzoeken.
6. Nadat de motor aanslaat, handgas langzaam op
Bediening
3.
Borgmoer
4.
Wielbout
13