Q Snel instellen
Voorbeeld: portretmodus
1
Stel het programmakeuzewiel in op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Sneltoetsen wordt weergegeven.
3
Stel de functie in.
Druk op de toets <V> om een functie te selecteren. (Deze stap
is niet nodig in de modus A.)
De geselecteerde functie en Uitleg (pag. 54) worden weergegeven.
Functies kunnen ook worden geselecteerd met het instelwiel <6> of <5>.
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
: Standaardinstelling k: Door gebruiker in te stellen
o
Functie
u: Enkelbeeld
i: Continue opname
Transport-
B: Enkele stille opname
modus
M: Stille continue opname
(pag. 81)
Zelfontspanner
(pag. 82)
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
De achtergrond onscherper/scherper maken
(pag. 64)
* Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen hersteld (behalve de zelfontspanner).
Wanneer in de basismodi het scherm met
de instellingen voor de opnamefunctie
wordt weergegeven, kunt u op de knop
<Q> drukken om het scherm Sneltoetsen
weer te geven. In de onderstaande tabel
worden de functies vermeld die in de
diverse basismodi met het scherm
Sneltoetsen kunnen worden ingesteld.
(
7
)
A C
o o k o
k k o k k o k k k
k k k k k k k k k
k k k k k k k k k
k k k k k k k k k
Q
k k k k k k k k k
k
k k k k k k k
k
: Niet in te stellen
8
2 3 4 5 6 F G
o k o o
k k k k
o
75