8.7 Toepassing 7
Toepassing voor ruimtekoeling en -verwarming zonder kamerthermostaat aangesloten op het toestel, maar de temperatuursensor, die
aan de gebruikersinterface vastzit, wordt gebruikt om de AAN/UIT van het toestel te bedienen. De verwarming wordt geleverd via de
vloerverwarmingsspiralen. De koeling wordt geleverd via de ventilatortoestellen. Een 3-richtingsklep wordt gebruikt om de richting van de
waterstroom te veranderen wanneer de bedrijfsmodus wordt gewijzigd.
1
1.6 1.7
1.8
1.5
1.3
1.2
1.4
1 buitentoestel
1.1 manometer
1.2 overdrukklep
1.3 expansievat
1.4 platenwarmtewisselaar
1.5 backupverwarming
1.6 ontluchtingsklep
1.7 stroomschakelaar
1.8 P_i: circulatiepomp in het toestel
2 Y-vormig filter
Als het volume van de balansketel (9) groter is dan 30 L, is het buffervat (8) niet nodig. Zo niet, dan dient een buffervat
te worden geïnstalleerd en dient het totale volume van de balansketel en het buffervat groter te zijn dan 30 L. De
afvoerklep (6) dient te worden geïnstalleerd op de laagste plek van het systeem Voor het toestel van 5/7kW is de
backupverwarming niet in het buitentoestel geïntegreerd. Er kan een onafhankelijke backupverwarming worden
geselecteerd en in de deur worden geïnstalleerd. De bedrading van de 3-richtingsklep (26) dient de bedrading te
volgen van de 2-richtingsklep SV2 (raadpleeg 9.66 Aansluiting van andere componenten/Voor 2-richtingsklep SV2).
Onder normale omstandigheden is poort A geopend, wanneer er een signaal wordt gestuurd naar de 3-richtingsklep (26), is
poort A gesloten en poort B geopend. In de koelingsmodus wordt er een AAN-signaal gestuurd van het buitentoestel naar
de 3-richtingsklep (26), stroomt het koude water door de poortinlaat naar poort B, en poort B dient aangesloten te zijn op
de ventilatortoestellen. In de verwarmingsmodus stroomt het warme water door de poortinlaat naar poort A, en poort A dient
verbonden te zijn met de vloerverwarmingsspiralen. Op deze manier stroomt al het warme water van het toestel door de
vloerverwarmingsspiralen en verzekert dus van een betere prestatie van de vloerverwarming.
Omdat de temperatuursensor wordt gebruikt om de kamertemperatuur te meten, dient de gebruikersinterface (4) te worden
geplaatst in de kamer waar de vloerverwarmingsspiralen en de ventilatortoestellen zijn geïnstalleerd en niet in de buurt van
de verwarmingsbron. Let erop dat de juiste configuratie dient te worden toegepast in de gebruikersinterface (raadpleeg 10.7
Instellingen/INSTELLINGEN TEMP. TYPE). De beoogde kamertemperatuur kan worden ingesteld op de hoofdpagina van de
gebruikersinterface, de streeftemperatuur van het uitlaatwater wordt berekend aan de hand van klimaatgerelateerde curves, het
toestel zal uitgaan wanneer de beoogde kamertemperatuur is bereikt.
1.1
2
3
8
7
6
3 stopklep (veldstroomtoevoer)
4 gebruikersinterface
6 afvoerklep (veldstroomtoevoer)
7 vulklep (veldstroomtoevoer)
8 buffervat (veldstroomtoevoer)
9 balansketel (veldstroomtoevoer)
9.1 ontluchtingsklep
9.2 afvoerklep
10 expansievat (veldstroomtoevoer)
11 P_o: Externe circulatiepomp
4
10
9.1
26
11
9
9.2
OPMERKING:
16
T1
T2
Tn
12
Mn
M2
M1
FCU1
FCU2
12
FHL1
FHL2
(veldstroomtoevoer)
12 Collector (veldstroomtoevoer)
18 Bypassklep (veldstroomtoevoer)
26 3-richtingsklep (veldstroomtoevoer)
FHL 1...n vloerverwarmingscircuit
FCU 1...n ventilatortoestellen
M1...n gemotoriseerde klep
(veldstroomtoevoer)
T1...n kamerthermostaat (veldstroomtoevoer)
Inlaat
18
FCUn
FHLn
B
A