VERLIcHTING EN SIGNALEN
1
š
Markeringslichten
Draai de ring 3 tot het symbool bij
het merkteken 2 staat. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
Voordat u in het donker weg-
rijdt: controleer de werking
van de elektrische installatie.
Zorg ervoor dat de lichten niet
bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, ver-
voer van voorwerpen enz.).
(1/5)
2
3
á
Grootlicht
Duw met de dimlichten aan tegen
de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
Om terug te keren naar de stand dimlicht,
trekt u de lichtschakelaar 1 naar u toe.
k
Dimlicht
1
Handbediend
Draai de ring 3 tot het symbool bij het merk-
teken 2 staat. Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
Draai de ring 3 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 2 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
In de stand AUTO, met het grootlicht
aan, kunt u nog teruggaan naar de dim-
lichten door de schakelaar 1 naar u toe
te trekken.
1.87