WAARScHUWING SNELHEIDSVERkLIkkER
2
Inschakelen/uitschakelen van
het systeem
Op het multifunctionele scherm 2 kiest u
het menu "Voertuig", gevolgd door "Hulp bij
het rijden", "Inst. waarschuwing snelheid",
"Snelheidswaarschuwing", en kiest u vervol-
gens "ON" of "OFF".
Om direct naar het menu "Hulp bij het
rijden" te gaan, drukt u op de toets 3
.
2.52
a
3
4
b
Als de functie is ingeschakeld en de plaat-
selijke wetgeving dit toestaat, kunt u de
"gevaarlijke zones" instellen. Het systeem
vertelt u hoe ver u van deze zone bent ver-
wijderd en zodra u deze zone inrijdt.
(2/3)
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
Als de ingestelde snelheid van de snelheids-
begrenzer verschilt van de gedetecteerde
snelheid, drukt u lang op de schakelaar 4 :
– aan kant a (+) om de ingestelde snelheid
te verhogen tot de gedetecteerde snel-
heid;
– aan kant b (-) om de ingestelde snelheid
te verlagen tot de gedetecteerde snel-
heid.
Bij een storing
kan het systeem de snelheidsbeperking niet
detecteren als:
– de voorruit niet schoon is;
– de camera verblind wordt door de zon;
– het zicht niet goed genoeg is ('s nachts,
mist ...);
– de verkeersborden onleesbaar zijn
(sneeuw ...) of verborgen zijn (achter een
andere auto of bomen);
– de informatie van een navigatiesysteem
niet actueel is.