15. Opsporen van storingen
Waarschuwing
De kastdeur mag alleen door opgeleid personeel
worden geopend.
Waarschuwing
Servicewerkzaamheden dienen door bevoegd
personeel te worden uitgevoerd.
Zorg dat de pompeenheid niet onbedoeld kan
worden gestart, voordat u een servicebeurt uit-
voert.
Zie de installatie- en bedieningsinstructies voor
N.B.
de pomp en de dieselmotor.
Storing
1. Regelaar krijgt geen voe-
ding.
2. Motor start niet in auto-
matische modus
ondanks de voeding.
24
Mogelijke oorzaak
a) Hoofdschakelaar in de stand "O".
Geen controlelampen aan en scherm niet verlicht.
b) Hoofdzekering F1 is doorgeslagen.
c) Zekering F6 is doorgeslagen.
d) Geen netspanning, of geen aangesloten batterij.
Geen controlelampen aan en scherm niet verlicht.
e) Geen voeding en batterijspanning vanwege
defecte batterijen.
Het controlelampje "DEFECT BATTERIJ/ BATTE-
RIJLADER" brandt en het bericht "Storing, batterij
1"of "Storing, batterij 2" wordt op het scherm
getoond.
f)
Geen voeding en batterijspanning vanwege
defecte laders.
Het controlelampje "DEFECT BATTERIJ/ BATTE-
RIJLADER" knippert en het bericht "Storing, batte-
rij 1"of "Storing, batterij 2" wordt op het scherm
getoond.
g) Zekering F2 of F3 van de laders is doorgeslagen.
h) Zekering F4 en F5 van de batterijen is doorgesla-
gen.
a) De keuzeschakelaar staat niet op "AUTO".
Controlelampje "AUTO" brandt.
b) Brandstofklep gesloten. Controlelampje "KLEP
GESLOTEN" brandt.
c) Geen brandstof in de brandstoftank.
Controlelampje "BRANDSTOFRESERVE" brandt
en het bericht "Brandstofreserve"wordt op het
scherm getoond.
d) Beide drukschakelaars of de kabel naar de druk-
schakelaar zijn/is defect. Drukschakelaar onjuist
aangesloten.
Het bericht "Alarm, druksch. 1"of "Alarm,
druksch. 2" wordt op het scherm getoond.
e) De duur van de startpogingen en het tijdsinterval
tussen de startpogingen zijn onjuist ingesteld.
f)
Defecte regelaar.
Geen controlelampen aan en scherm niet verlicht.
g) Defect moederbord.
Controlelampje "REGELKAST FOUT" brandt.
Oplossing
Schakel de regelaar in met behulp van de hoofd-
schakelaar.
Zoek de oorzak op en herstel deze.
Schakel zekering F1 in.
Zoek de oorzaak op en herstel deze.
Schakel zekering F6 in.
Herstel de voeding en sluit de batterijen aan.
Zie paragraaf
10.2 Elektrische aansluiting
en
10.3
Batterijaansluiting.
Controleer de kabels en de netstroomverbin-
ding. Controleer het batterijvermogen en de bat-
terijverbinding.
Controleer de lader en de bedrading naar de
lader en vervang deze zo nodig.
Zoek de oorzaak op en herstel deze.
Schakel zekering F2 of F3 in.
Zoek de oorzaak op en herstel deze.
Schakel zekering F4 of F5 in.
Zet de keuzeschakelaar op "AUTO".
Open de brandstofklep.
Vul de brandstoftank en ontlucht deze zo nodig.
Zie de installatie- en bedieningsinstructies voor
de dieselmotor of de brandstoftank.
Test de drukschakelaars en vervang deze zo
nodig. Controleer de verbinding van de druk-
schakelaar conform
10.2 Elektrische aanslui-
ting.
Wijzig de instellingen.
Zie paragraaf
8.2.5 Interval van startpogingen
en
8.2.6 Duur van
startpogingen.
Breek het glas bij brand en start de pompeen-
heid met [START 1] of [START 2].
Breek het glas bij brand en start de pompeen-
heid met [START 1] of [START 2].