76
Instrumenten en bedieningsorganen
9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 116.
Remsysteem 3 115.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
Brandt als de remblokken versleten
zijn 3 115.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelampen u en A oplich‐
ten en de berichten CONTROLEER
ABS en CONTROLEER ESP in het
Driver Information Center verschij‐
nen, is er een storing in het ABS. Het
remsysteem blijft werken maar zon‐
der ABS-regeling.
Als controlelampen u, A, R en
C oplichten, worden ABS en ESP
gedeactiveerd en verschijnt het be‐
richt DEFECT REMSYSTEEM. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem 3 115.
Opschakelen
k of j brandt geel.
Licht op wanneer schakelen wordt
aanbevolen voor een zuiniger brand‐
stofverbruik.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP)
v knippert of brandt geel.
Brandt gedurende enkele seconden
na het inschakelen van de ontsteking.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd 3 117.
Brandt onderweg
Het systeem is uitgeschakeld. Ook
verschijnt het bericht ANTISLIP-
SYSTEEM UIT in het driver informa‐
tion center.
ESP®
Plus
3 117.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten.
Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 132.