Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal bedienen. Wordt het rempe‐
daal niet bediend, dan brandt T op
het versnellingsbakdisplay en kan de
motor niet worden gestart.
Bij het bedienen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐
tisch naar N (neutrale stand); op het
versnellingsbakdisplay verschijnt "N"
en de motor kan worden gestart. Dit
gebeurt mogelijk met enige vertra‐
ging.
Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste
stand.
N
= Neutrale stand.
A/
= Wisselen tussen automati‐
M
sche en handgeschakelde
modus.
In de automatische modus
staat er "A" op het versnel‐
lingsbakdisplay.
Rijden en bediening
R
= Achteruitversnelling.
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnel‐
lingsbakdisplay.
+
= Opschakelen naar een ho‐
gere versnelling.
–
= Terugschakelen naar een la‐
gere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor staat de
versnellingsbak in de automatische
modus. Rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Bij het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van het rempedaal
rijdt de auto langzaam weg. Om snel
weg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
In de automatische modus schakelt
de versnellingsbak automatisch an‐
dere versnellingen in, afhankelijk van
de rijomstandigheden.
111