158
Verzorging van de auto
Voorzichtig
Vóór het gebruik van de starthulp
moet het luchtveringssysteem uit‐
geschakeld zijn.
■ De accu nooit aan vonken of open
vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een
temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvorens
hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden. De vloeistof be‐
vat zwavelzuur, dat bij direct con‐
tact persoonlijk letsel en schade
aan de auto kan veroorzaken.
■ Bij werkzaamheden aan de accu
oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Starthulpaccu met dezelfde span‐
ning (12 volt) gebruiken. De capa‐
citeit van de hulpaccu (Ah) mag niet
veel minder zijn dan die van de lege
accu.
■ Starthulpkabels met geïsoleerde
aansluitklemmen en een diameter
van minstens 25 mm
2
gebruiken.
■ De ontladen accu niet van het
boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers
uitschakelen.
■ Schakel het luchtveringssysteem
uit.
■ Tijdens de hulpstart niet over de
accu leunen.
■ De aansluitklemmen van de ene
kabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand.
Starthulpaansluiting
Bij een ontladen accu kan de auto met
de starthulpaansluiting worden ge‐
start zonder dat er toegang tot de
accu in de auto nodig is.
De starthulpaansluiting bevindt zich
in de motorruimte en is herkenbaar
aan het teken "<" op de rode isola‐
tiekap. Til de rode isolatiekap op om
toegang tot de starthulpaansluiting te
krijgen.
Klik de rode isolatiekap na gebruik te
allen tijde weer goed vast.