74
Instrumenten en bedieningsorganen
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐
naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 136.
Zekeringen 3 144.
Richtingaanwijzers 3 85.
Gordelverklikker
X brandt rood.
Indien de veiligheidsgordel niet is om‐
gedaan, zal X knipperen als de rij‐
snelheid boven ca. 16 km/u komt.
Ook klinkt gedurende ca.
90 seconden een waarschuwingssig‐
naal.
9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐
gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Airbag en gordelspanners
v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze tij‐
dens het rijden, dan is er sprake van
een storing in de airbag of de gordel‐
spanner. De airbags en gordelspan‐
ners gaan mogelijkerwijs niet af tij‐
dens een ongeval.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 41, 3 44.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐
neer de passagiersairbag gedeacti‐
veerd is 3 46.
Als controlelamp A brandt in combi‐
natie met v, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.