2. BEDIENINGSELEMENTEN EN
AANSLUITINGEN
In dit hoofdstuk worden de diverse bedieningselementen van
het mengpaneel beschreven. Analoge regelaars en aansluitingen
worden apart behandeld.
2.1 Aansluitveld en bedieningselementen aan
de bovenkant van de DDX3216
De aansluitingen en regelaars voor de analoge ingangen
bevinden zich in het bovenste gedeelte van de DDX3216. Vanuit
de fabriek zijn de analoge ingangen toegewezen aan de kanalen
1 tot en met 16.
2.1.1 Microfoon- en line-ingangen 1 tot 12
De ingangen 1 tot en met 12 zijn als Mic-/Line-ingangen uitgevoerd
en beschikken over analoge inserts "Insert Send Return (ISR)".
Afb. 2.1: Aansluitingen en regelaars van de analoge Mic-/
Line-ingangen
MIC
De microfooningangen zijn uitgevoerd als symmetrische XLR-
bussen en beschikken over een apart in te schakelen
fantoomvoeding voor het gebruik van condensatormicrofoons
(vgl. hoofdstuk 2.1.3 "De fantoomvoeding en de 2-Track-in- en
uitgangen").
LINE IN
De Line-ingangen bestaan uit symmetrische 6,3-mm-stereo-
klinkerbussen en werken paralel met de microfooningangen.
INSERT
De inserts zijn uitgevoerd als 6,3-mm-stereoklinkerbussen (punt
= Send, aansluiten aan ingang van een extern apparaat; ring =
Return, aansluiten aan uitgang van een extern apparaat; schacht
= massa, vgl. hoofdstuk 17.2.1 "Analoge aansluitingen"). Zo heeft
u de mogelijkheid om analoge signaalbewerkende apparatuur
voor de A/D-omzetter van elk kanaal in te voegen. Met behulp
van de in de handel gebruikelijke insertkabels (6,3-mm-
stereoklinker op 2 x 6,3-mm-monoklinker) kan er een verbinding
met de apparaten worden gemaakt. Inserts zijn handig om het
signaal van een bepaald kanaal met dynamische processoren of
equalizers te bewerken. De inserts kunnen echter net zo goed
als uitvoer (Tape Send) naar een meersporenrecorder worden
gebruikt.
PAD
Speciaal voor line-signalen (oftewel microfoons met een
extreem hoog uitgangsniveau) is er een 20 dB-dempschakeling
(PAD) voorzien, waarmee de voorversterking met 20 dB wordt
verlaagd.
SIG- en CLIP-LED's
Het niveau van het analoge signaal na de insert dient als
referentieniveau voor deze lampjes. De "SIG"-LED licht bij ca.
-46 dBu (Mic)/-23 dBu (Line) (gain closed) op en geeft de
12
2. BEDIENINGSELEMENTEN EN AANSLUITINGEN
aanwezigheid van een audiosignaal aan. De "CLIP"-LED licht bij
ca. 0 dBu (Mic)/+23 dBu (Line) (gain closed) op en waarschuwt
voor dreigende oversturing.
+
Vermijdt in ieder geval dat de CLIP-LED oplicht.
GAIN
Via de Gain-regelaar wordt de voorversterking voor de Mic-/
Line-ingangssignalen traploos ingesteld. Het versterkingsbereik
loopt voor de XLR-ingang van +10 dB tot +60 dB en voor de 6,3-
mm-stereoklinkeringang van -10 dB tot +40 dB.
2.1.2 Line-ingangen 13 tot 16
De ingangen 13 tot 16 zijn uitgevoerd als symmetrische 6,3-
mm-klinkerbussen en zijn uitsluitend geschikt voor signalen met
line-niveau.
Afb. 2.2: Aansluitingen en regelaars van de ingangen 13 tot
LINE IN
De line-ingangen zijn als symmetrische 6,3-mm-stereo-
klinkerbussen uitgevoerd.
SIG- en CLIP-LED's
Voor deze lampjes dient het niveau van het analoogsignaal na
de insert als referentieniveau. De "SIG"-LED licht bij ca. -36 dBu
(gain in center position) op en geeft de aanwezigheid van een
audiosignaal aan. De "CLIP"-LED licht bij ca. +10 dBu (gain in
center position) op en waarschuwt voor dreigende oversturing.
GAIN
De voorversterking voor de line-ingangssignalen kan traploos
worden ingesteld m.b.v. de GAIN-regelaar. Het versterkings-
bereik loopt van -20 dB tot +20 dB.
+
Op de S/PDIF-pagina van het I/O-menu kan men de
ingangen voor de kanalen 13 en 14 aan de S/PDIF-
digitale ingang toewijzen. Wanneer S/PDIF als bron
voor de kanalen 13 en 14 is geselecteerd, worden
de normale ingangssignalen voor deze kanalen
door de signalen aan de S/PDIF-digitale ingang
vervangen.
16