4
Druk op J.
Het rechts getoonde bericht wordt in de
monitor weergegeven en een rij streepjes
verschijnt in het bovenste
bedieningspaneel en de zoeker. Schakel
de camera uit om de normale werking te
herstellen zonder het laagdoorlaatfilter te
inspecteren.
5
Klap de spiegel omhoog.
Druk de ontspanknop
volledig in. De spiegel wordt
omhoog geklapt en het
sluitergordijn wordt
geopend, zodat het laagdoorfilter zichtbaar wordt. De weergave
in de zoeker en het achterste bedieningspaneel worden
uitgeschakeld en de rij met streepjes in het bovenste
bedieningspaneel beginnen te knipperen.
6
Controleer het laagdoorlaatfilter.
Houd de camera zodanig vast dat er licht op
het laagdoorlaatfilter valt en onderzoek het
filter op stof of pluisjes. Als er geen vuil
aanwezig is, ga verder naar Stap 8.
n
421